201105646/1/H1.
Datum uitspraak: 18 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te IJsselstein,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 20 april 2011 in zaak nr. 10/523 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein.
Bij besluit van 19 augustus 2009 heeft het college geweigerd aan [appellant] ontheffing en lichte bouwvergunning te verlenen voor het veranderen van een bestaande overkapping op het perceel [locatie] te IJsselstein (hierna: het perceel).
Bij besluit van 17 februari 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en hem medegedeeld dat de gevraagde bouwvergunning van rechtswege is verleend.
Bij uitspraak van 20 april 2011, verzonden op 26 april 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2011, waar [appellant] , en het college, vertegenwoordigd door mr. M. de Jong en E.M. Hilkhuijsen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in het aanbrengen van schuifdeuren in een bestaande overkapping met twee dichte wanden.
2.2 Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt, voor zover hier van belang, onder bouwen mede verstaan het veranderen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, is, in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb) is het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag of een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, bouwvergunningsvrij, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, is het aanbrengen van een verandering van niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk bouwvergunningsvrij, mits wordt voldaan aan de volgende kenmerken:
1º. de verandering geen betrekking heeft op de draagconstructie van dat bouwwerk,
2º. de bebouwde oppervlakte niet wordt uitgebreid, en
3º. het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, is een lichte bouwvergunning voorts vereist voor het bouwen van een in de aanhef van een geletterd onderdeel van artikel 2 bedoeld bouwwerk dat niet voldoet aan de in dat onderdeel gegeven kenmerken, met dien verstande dat:
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat voor de plaatsing van de schuifdeuren een lichte bouwvergunning is vereist, heeft miskend dat sprake is van een verandering van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder k, van het Bblb. Nu het bouwplan voorts voldoet aan de in dit artikel genoemde voorwaarden, is volgens [appellant] sprake van vergunningvrij bouwen.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 januari 2006 in zaak nr.
200503236/1), moet voor de toepasselijkheid van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Bblb, de term "van niet ingrijpende aard" niet alleen in bouwkundige, maar ook in stedenbouwkundige zin worden opgevat. Bij dat laatste aspect spelen zowel het planologische als het feitelijke effect dat de ter beoordeling staande verandering op de omgeving heeft een rol.
Zoals de Afdeling eerder over onderhavige overkapping heeft overwogen (uitspraak van 15 april 2009 in zaak nr.
200803660/1), leidt de plaatsing van schuifdeuren tot het ontstaan van een derde, tot de constructie behorende wand. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, verandert daarmee de aard, functie en ruimtelijke uitstraling van de overkapping zodanig dat reeds hierom geen sprake is van een verandering van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder k, van het Bblb.
Nu ingevolge artikel 1, eerste lid, onder a, van de Woningwet onder bouwen mede wordt verstaan het veranderen van een bouwwerk, heeft de rechtbank voorts terecht overwogen dat plaatsing van de schuifdeuren moet worden gekwalificeerd als het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag of een op de grond staande overkapping van één bouwlaag als bedoeld in dit artikel 2, aanhef en onder b, van het Bblb. Niet in geschil is dat het bouwplan niet voldoet aan de in dit artikel genoemde kenmerken. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat, nu het bouwplan wel voldoet aan de in artikel 4, tweede lid, van het Bblb, genoemde kenmerken, voor realisering van het bouwplan een lichte bouwvergunning is vereist.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2012