201104910/1/H2.
Datum uitspraak: 18 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Middelburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 maart 2011 in de zaken nrs. 09/1444 en 09/1445 in het geding tussen:
1. het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf en
2. de burgemeester van Landgraaf.
Bij besluit van 19 december 2008 heeft het college een verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 8 juli 2009 heeft de burgemeester het door [appellant] tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek om schadevergoeding gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het verzoek afgewezen.
Bij uitspraak van 23 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 mei 2011.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2011, waar [appellant] in persoon en het college en de burgemeester, beide vertegenwoordigd door mr. A. van de Schraaff, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Drank- en Horecawet (DHW), voor zover thans van belang, kan de burgemeester ten aanzien van het verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank op aanvraag ontheffing verlenen van het in artikel 3 voor de uitoefening van het horecabedrijf gestelde verbod bij een in de desbetreffende beschikking aangewezen bijzondere gelegenheid van zeer tijdelijke aard voor een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf dagen.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, is het verboden in de uitoefening van een ander bedrijf dan het slijtersbedrijf zwak-alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse aan particulieren te verstrekken.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, geldt dat verbod niet ten aanzien van het verstrekken in een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin hoofdzakelijk gerede eetwaren voor gebruik ter plaatse en elders dan ter plaatse plegen te worden verkocht, niet zijnde een horecalokaliteit.
2.2. Bij besluit van 19 maart 2005 heeft de burgemeester [appellant] krachtens voormeld artikel 35 van de DHW ontheffing verleend voor het Pinkpopfestival op 14, 15 en 16 mei 2005. De ontheffing ziet op de verstrekking van zwakalcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse. Het is hem daarbij niet toegestaan alcoholhoudende drank voor gebruik elders te verstrekken.
Bij besluit van 19 april 2005 heeft het college [appellant] krachtens artikel 5.2.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening vergunning verleend voor het innemen van een standplaats aan de Einsteinstraat van 14 tot en met 16 mei 2005 onder - onder meer - het voorschrift dat de verkoop van etenswaren en drankjes uitsluitend in verpakkingen van karton of zacht plastic, blikjes en splintervrije glazen geschiedt.
2.3. [appellant] heeft het college en de burgemeester verzocht om vergoeding van inkomensschade, opgekomen doordat een politiefunctionaris hem ten onrechte heeft gelast de verkoop van blikjes bier in zijn twee besloten verkooppunten - onderscheidenlijk een snackbar en een vrachtwagen - tijdens Pinkpop 2005 te staken en de aanwezige voorraad bier in beslag heeft genomen. Volgens hem is het onjuiste handelen van de politiefunctionaris gevolg van een onjuiste, dan wel onduidelijke afstemming tussen de besluiten van 19 maart en 19 april 2005.
2.4. Voor de gronden van de besluiten van 7 en 8 juli 2009 hebben de burgemeester en het college verwezen naar een advies van 29 juni 2009 van de commissie voor de bezwaarschriften dat de gestelde schade niet door de besluiten van 19 maart en 19 april 2005 is veroorzaakt, maar door het onrechtmatig handelen van de desbetreffende politiefunctionaris.
2.5. De rechtbank heeft overwogen dat - samengevat weergegeven- het college en de burgemeester zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat de schade niet het gevolg is van de verleende standplaatsvergunning of de verleende ontheffing.
2.6. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de standplaatsvergunning en de ontheffing voor de politie moeilijk te begrijpen waren en het college en de burgemeester daarmee het risico op onjuiste handhaving hebben vergroot. Daarbij komt dat de gemeente de politie had medegedeeld dat de verkoop van blikjes bier tijdens Pinkpop 2005 geheel verboden zou zijn. Ook heeft het college nagelaten in de standplaatsvergunning duidelijk te maken dat onder de vergunde verkoop van drankjes de verkoop van blikjes bier voor gebruik elders dan ter plaatse kan vallen, aldus [appellant].
2.7. Niet in geschil is dat het optreden van de desbetreffende politiefunctionaris ten onrechte was.
De rechtbank heeft de gevolgen van dat optreden terecht niet aan de besluiten van 19 maart en 19 april 2005 van het college en de burgemeester toegerekend. Die besluiten moeten, nu daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend, voor rechtmatig worden gehouden en in relatie tot elkaar niet onduidelijk. De bij besluit van 19 april 2005 verleende standplaatsvergunning is er een voor het innemen van een bepaalde plaats voor de verkoop van goederen of diensten. De vergunning regelt niet, welke goederen of diensten verkocht mogen worden. De bij besluit van 19 maart 2005 krachtens artikel 35 van de DHW verleende ontheffing geldt alleen voor de verstrekking van zwakalcoholische drank voor gebruik ter plaatse.
Anders dan [appellant] betoogt, was het college niet gehouden in de standplaatsvergunning te regelen, wat ingevolge die vergunning is toegestaan, indien is voldaan aan de eisen van de andere regels, zoals in de DHW worden gesteld. Dat, naar [appellant] stelt, de gemeente, voorafgaand aan het nemen van de desbetreffende besluiten, aan de politie heeft medegedeeld dat de verkoop van alcohol tijdens het festival geheel verboden zou zijn, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel, nu deze gestelde mededeling geen gevolg van de besluiten van 19 maart en 19 april 2005 is.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2012