ECLI:NL:RVS:2012:BV1806

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112351/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake hogere waarden Wet geluidhinder voor reconstructie van wegen in Rijssen-Holten

Op 17 januari 2012 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door [verzoeker] en anderen, wonend te Holten, tegen het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten. Het college had op 18 oktober 2011 hogere waarden vastgesteld op basis van artikel 100a, eerste lid, van de Wet geluidhinder (Wgh) voor een aantal woningen in verband met de reconstructie van de Stationsstraat, de Dorpsstraat en de Kerkhofstraat. De verzoekers stelden dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom het verkeer van de Zilverzandtracé en het toekomstige Wansinktracé over de Stationsstraat en de Dorpsstraat zou worden geleid, terwijl eerder werd gesproken over de Verlengde Waagweg. Ze voerden ook aan dat het railverkeer in de toekomst zou toenemen, wat de haalbaarheid van de hogere waarden in het geding zou kunnen brengen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 januari 2012, waar de verzoekers bijgestaan werden door hun advocaat, mr. E. Koornwinder, en het college vertegenwoordigd was door mr. C. van Bart. De voorzitter oordeelde dat het bestreden besluit, dat hogere waarden voor de woningen van de verzoekers voorziet, niet onterecht was. Het akoestisch onderzoek van DHV B.V. toonde aan dat de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai niet werd overschreden, en er was geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van dit onderzoek. De voorzitter concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zou houden. Daarom werd het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201112351/2/R1.
Datum uitspraak: 17 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[vezoeker] en anderen, allen wonend te Holten, gemeente Rijssen-Holten,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders hogere waarden als bedoeld in artikel 100a, eerste lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld voor een aantal woningen ten behoeve van een reconstructie van de Stationsstraat, de Dorpsstraat en de Kerkhofstraat.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 november 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] en anderen en het college van burgemeester en wethouders hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 januari 2012, waar [verzoeker] en anderen, in de personen van [verzoeker] en [persoon], bijgestaan door mr. E. Koornwinder, advocaat te 's-Gravenhage, en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. C. van Bart, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaar van [verzoeker] en anderen heeft het college van burgemeester en wethouders ter zitting nadere stukken overgelegd.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestreden besluit voorziet onder meer in hogere waarden voor de woningen van [verzoeker] en anderen. De reconstructie van de desbetreffende wegen is voorzien omdat wegens de openstelling van het Zilverzandtracé en het toekomstige Wansinktracé meer verkeer over de Stationsstraat zal rijden, waardoor de bestaande kruising zal moeten worden gewijzigd in een rotonde om de doorstroming van het verkeer beter te laten verlopen. Verder zal de Stationsstraat worden geasfalteerd.
2.3. [verzoeker] en anderen betogen dat niet gemotiveerd is waarom het verkeer van het Zilverzandtracé en het nog te realiseren Wansinktracé over de Stationsstraat en de Dorpsstraat zal worden geleid, terwijl tot voor kort sprake was van het realiseren van de Verlengde Waagweg waarover dat verkeer zal worden geleid. Voorts voeren zij aan dat het railverkeer in de toekomst zal toenemen, waardoor niet zeker is dat aan de hogere waarden in het bestreden besluit kan worden voldaan, en dat het bestreden besluit in strijd met het gemeentelijk geluidsbeleid is.
2.4. Met betrekking tot het railverkeer staat in het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek van DHV B.V. van september 2011 dat de woningen van [verzoeker] en anderen ook staan binnen de zone van de spoorweg Deventer-Rijssen waardoor dient te worden bezien of sprake is van cumulatie als bedoeld in ingevolge artikel 110f van de Wgh. In het akoestisch onderzoek van DHV B.V. staat dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB voor spoorweglawaai niet wordt overschreden zodat geen sprake is van cumulatie als bedoeld in artikel 110f van de Wgh. Het railverkeer is berekend overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006, waarbij volgens het akoestisch onderzoek van DHV B.V. gebruik is gemaakt van het akoestisch spoorboekje ASWIN, versie 2010. In het betoog van [verzoeker] en anderen dat zij vrezen dat in de toekomst meer treinen zullen rijden over het desbetreffende spoor, ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders zich daarom niet op het akoestisch onderzoek van DHV B.V. heeft kunnen baseren.
Voorts heeft het college van burgemeester en wethouders ter zitting uiteengezet dat niet is uitgesloten dat in de toekomst de Verlengde Waagweg gerealiseerd zal worden maar dat dat niet betekent dat daardoor het verkeer op de Stationsstraat noemenswaardig zal verminderen, omdat de Verlengde Waagweg, in tegenstelling tot de Stationsstraat, zal dienen voor doorgaand verkeer. Voorts is niet in geschil dat de gemeentelijke ambities wat betreft geluidsniveaus zoals opgenomen in het Gebiedgericht geluidsbeleid gemeente Rijssen-Holten van september 2008 alleen van toepassing zijn op nieuwe situaties. Nu de Stationsstraat reeds is betrokken in het Verkeersstructuurplan Holten 2005, ziet de voorzitter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de reconstructie van deze weg geen nieuwe situatie betreft.
2.5. In hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden. Derhalve bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Huszar
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2012
533.