ECLI:NL:RVS:2012:BV1812

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102749/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanlegvergunning voor renovatiewerkzaamheden op golfterrein te Mechelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Stichting Dassenwerkgroep Limburg tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het beroep van de stichting tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem ongegrond verklaarde. Het college had op 25 januari 2005 een aanlegvergunning verleend aan de Zuid Limburgse Golf en Country Club voor renovatiewerkzaamheden op het perceel Dalbissenweg 22 te Mechelen. De stichting maakte bezwaar tegen deze vergunning, wat leidde tot een wijziging van het besluit op 16 juni 2009, waarbij voorwaarden aan de vergunning werden verbonden. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van de stichting ongegrond was, waarop de stichting in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 oktober 2011 behandeld. De stichting betoogde dat de rechtbank had miskend dat het besluit van 16 juni 2009 geen nauwkeurige omschrijving van de werkzaamheden bevatte. De Afdeling oordeelde echter dat de bij het besluit behorende overzichtskaart voldoende duidelijkheid bood over de renovatiewerkzaamheden. Daarnaast betoogde de stichting dat de rapporten van Heukelom Verbeek Landschapsarchitectuur niet aan het besluit ten grondslag mochten worden gelegd, omdat deze rapporten niet voldeden aan de eisen van de Habitatrichtlijn. De rechtbank had echter terecht geoordeeld dat de rapporten wel degelijk aan het besluit ten grondslag mochten worden gelegd, omdat de effecten van de werkzaamheden waren getoetst aan de relevante richtlijnen.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De aan de vergunning verbonden voorwaarden waren voldoende om schadelijke gevolgen voor de natuur te voorkomen, zoals erkend door de stichting tijdens de zitting. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 januari 2012.

Uitspraak

201102749/1/A1.
Datum uitspraak: 25 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Dassenwerkgroep Limburg (hierna: de stichting), gevestigd te Margraten,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 21 januari 2011 in zaak nr. 09/1203 in het geding tussen:
de stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft het college aan de Zuid Limburgse Golf en Country Club aanlegvergunning verleend voor het uitvoeren van renovatiewerkzaamheden op het perceel Dalbissenweg 22 te Mechelen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaard en het besluit van 25 januari 2005 gewijzigd, in die zin dat daaraan voorwaarden zijn verbonden, zoals in dat besluit omschreven.
Bij uitspraak van 21 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2011, waar de stichting, vertegenwoordigd door drs. J.W.M. Baars en A.A.L. Velraeds, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.T.C. Deben-Lahaye en R.M.J.G. Defaux, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dit luidde ten tijde in geding en voor zover van belang, mag slechts en moet de aanlegvergunning worden geweigerd, indien het werk of de werkzaamheid in strijd zou zijn met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Wittem" rust op het perceel de bestemming "Golfsportterrein".
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Golfsportterrein" aangewezen gronden bestemd voor golfsportdoeleinden, met behoud van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke, landschapsecologische en natuurwetenschappelijke waarden.
Ingevolge het vijfde lid, onder 1, is het binnen een zone ter breedte van 15 m, gemeten vanaf de buitengrens van het op plankaart 1 van dit plan als "Golfsportterrein" aangeduid gebied, verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, betreffende:
a. het vellen of rooien van houtgewas;
b. het beplanten van gronden;
c. het ophogen, egaliseren, ontgraven of afgraven van de bodem;
d. het verharden van gronden.
Ingevolge het vijfde lid, onder 3, voor zover thans van belang, zijn de werken of werkzaamheden als bedoeld onder 1 slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de in het eerste lid genoemde waarden niet in belangrijke mate worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. De werken en werkzaamheden kunnen daarbij toelaatbaar zijn ten behoeve van het treffen van voorzieningen voor de golfsport, mits deze qua grondoppervlakte en overige directe en indirecte effecten geen onevenredige afbreuk doen aan de waarden en belangen van de instandhouding van het aanwezige bos en de houtopstanden binnen de onder 1 genoemde zone.
2.3. De stichting betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 16 juni 2009 ten onrechte geen nauwkeurige omschrijving bevat van de werkzaamheden waar de aanlegvergunning op ziet. Daarbij verwijst zij naar de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 13 juli 2007 in zaak nr. AWB 06/1778, waarin is geoordeeld dat een nadere aanduiding van de aard van de renovatiewerkzaamheden niet mag ontbreken.
2.3.1. Dit betoog faalt. Op de bij het besluit van 16 juni 2009 behorende overzichtskaart staat met een codering voldoende duidelijk aangegeven welke renovatiewerkzaamheden op het perceel hebben plaatsgevonden en waarop de aanlegvergunning ziet. Voor zover de stichting betoogt dat meer renovatiewerkzaamheden zijn uitgevoerd dan waarop de aanlegvergunning ziet, kan de stichting het college verzoeken daartegen handhavend op te treden. De rechtbank heeft in het aldus aangevoerde terecht geen grond gezien voor vernietiging van het besluit van 16 juni 2009.
2.4. De stichting betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college de rapporten "Globale toetsing Zuid-Limburgse Golf- en Countryclub" (hierna: de globale toets) van 16 januari 2008, aangepast op 3 juni 2008, en "Globale toetsing Zuid-Limburgse Golf- en Countryclub, aanvullende toetsing" (hierna: de aanvullende toets) van 4 juni 2008 van Heukelom Verbeek Landschapsarchitectuur (hierna: Heukelom) niet aan het besluit van 16 juni 2009 ten grondslag heeft mogen leggen. Zij voert hiertoe aan dat geen deugdelijke toets aan richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206) (hierna: Habitatrichtlijn) heeft plaatsgevonden, nu uit deze rapporten volgt dat voorheen illegaal uitgevoerde werkzaamheden op het terrein, als toegestaan bestaand gebruik in aanmerking zijn genomen. In de rapporten is daarmee uitgegaan van een onjuist uitgangspunt, aldus de stichting.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden overwogen dat het college voormelde rapporten aan het besluit van 16 juni 2009 ten grondslag heeft mogen leggen. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat uit deze rapporten volgt dat de effecten van de vergunde renovatiewerkzaamheden zijn getoetst aan de Habitatrichtlijn en dat daarbij, daargelaten of dit noodzakelijk was, mede rekening is gehouden met de landschaps- en natuurwaarden zoals deze aanwezig waren voor de uitvoering van de renovatiewerkzaamheden. Heukelom heeft daarvan, omdat de renovatiewerkzaamheden deels al waren uitgevoerd, een inschatting moeten maken. Heukelom heeft voorts met betrekking tot de landschappelijke, de landschapsecologische en de natuurwetenschappelijke waarden geconcludeerd dat deze als gevolg van de renovatiewerkzaamheden niet in belangrijke mate zijn aangetast en dat ook de mogelijkheden voor het herstel daarvan niet onevenredig zijn verkleind.
Er bestaat, anders dan de stichting stelt, geen aanleiding voor het oordeel dat Heukelom de globale en aanvullende toets niet op juiste wijze heeft uitgevoerd. Dat, zoals de stichting stelt, bij deze toetsen niet alle in het verleden uitgevoerde werkzaamheden in aanmerking zijn genomen, dan wel dat Heukelom van een eerder tijdstip had moeten uitgaan bij de bepaling van de vóór de uitvoering van de werkzaamheden bestaande landschaps- en natuurwaarden, is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, door de stichting niet aannemelijk gemaakt.
De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 januari 2011, in zaak nr.
200904136/1/R3, inzake het beroep tegen het vaststellingsbesluit van de raad van de gemeente Gulpen-Wittem van 2 april 2009 van het "Bestemmingsplan Buitengebied", baat de stichting niet. Dat de Afdeling in die procedure de aanvullende toets van Heukelom van 4 juni 2008 niet toereikend heeft geacht voor het oordeel dat het plan, dat voorziet in een uitbreiding van het golfterrein, geen significante gevolgen heeft voor het Geuldal, betekent niet dat dit oordeel deze toets in deze procedure ook treft, nu het in deze procedure uitsluitend gaat om de renovatiewerkzaamheden, en de aanvullende toets van Heukelom nu juist daarop betrekking heeft.
De verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 29 januari 2004, C-209/02, Commissie tegen Oostenrijk, (www.curia.europa.eu), baat de stichting evenmin. Voor zover uit de door Heukelom uitgevoerde onderzoeken een enkel mogelijk significant effect als gevolg van de werkzaamheden naar voren is gekomen, heeft het college dat in dit geval niet veronachtzaamd, maar ter zake voorwaarden aan de vergunning verbonden, waaronder de voorwaarde dat de Zuid-Limburgse Golf en Country Club in het Habitatgebied aangebrachte voorzieningen moet verwijderen.
Het betoog faalt.
2.5. De stichting betoogt verder tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de aan het besluit van 16 juni 2009 verbonden voorwaarden onvoldoende zijn. Uit het proces-verbaal van de zitting voor de rechtbank blijkt dat tijdens die zitting door de stichting is erkend dat, indien de Zuid-Limburgse Golf- en Countryclub zich aan de aan de aanlegvergunning verbonden voorwaarden houdt, er geen schadelijke gevolgen voor de natuur zullen optreden. De rechtbank is daarvan dan ook terecht uitgegaan.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2012
531-641.