ECLI:NL:RVS:2012:BV1815

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101592/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • B.C. Bošnjaković
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Aijen en de rechtsgeldigheid van de bestemming Wonen

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van het bestemmingsplan "Aijen" dat op 2 november 2010 door de raad van de gemeente Bergen is vastgesteld. Appellant, wonend te Bergen, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer, nadat deze eerder door een meervoudige kamer was verwezen. Tijdens de zitting op 30 november 2011 zijn appellant B en de raad vertegenwoordigd door drs. H.M. Arts-Erwich verschenen.

Appellant kan zich niet verenigen met de bestemming "Wonen" aan de Wethouder Kortingstraat 19, waar volgens hem slechts één woning is toegestaan. Hij betwist dat de bouwkavel te klein is voor een extra woning en stelt dat de raad ten onrechte de zienswijzen van omwonenden heeft gevolgd. De raad verdedigt zijn besluit door te stellen dat de gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan tegemoetkomt aan de belangen van omwonenden en dat het belang van appellant niet onevenredig wordt geschaad, aangezien elders op zijn gronden een bouwmogelijkheid is toegekend.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de situatie aan de Wethouder Kortingstraat geen inbreidingslocatie is en dat de gekozen verkaveling een goede ruimtelijke ordening dient. De raad heeft daarbij ook stedenbouwkundige belangen in overweging genomen. De Afdeling concludeert dat het beroep van appellant ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 25 januari 2012.

Uitspraak

201101592/1/R1.
Datum uitspraak: 25 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Bergen (L),
en
de raad van de gemeente Bergen (L),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Aijen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2011, waar [appellant B] en de raad, vertegenwoordigd door drs. H.M. Arts-Erwich, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Wonen" aan de Wethouder Kortingstraat 19 te Aijen, voor zover daar slechts één woning is toegestaan. Volgens hem is het bestemmingsplan in zoverre ten onrechte naar aanleiding van de zienswijze van omwonenden gewijzigd vastgesteld. De aantasting van uitzicht en privacy van deze omwonenden kan volgens hem worden beperkt. Voorts betwist [appellant] dat de bouwkavel te klein is voor een extra woning en dat deze niet zou passen in de omgeving. [appellant] wijst op gevallen in de gemeente waar bij een vergelijkbare aantasting van uitzicht en privacy en op bouwkavels van vergelijkbare of zelfs kleinere omvang wel woningbouw is toegestaan.
2.2. De raad stelt zich op het standpunt dat bij de gewijzigde vaststelling tegemoet is gekomen aan het belang van omwonenden, terwijl het belang van [appellant] niet onevenredig wordt geschaad, omdat elders op zijn gronden een bouwmogelijkheid voor een extra woning is toegekend. De bouwmogelijkheid is volgens de raad dus slechts verplaatst.
Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat het toekennen van een bouwmogelijkheid ter plaatse leidt tot een te hoge bebouwingsdichtheid en aldus afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteitswinst die wordt behaald door de sloop van de kassen elders op de gronden van [appellant]. Ook zou een extra woning ertoe leiden dat geen ruimte meer is voor aan- en bijgebouwen achter zowel de al bestaande als de nieuw te bouwen woning, zodat deze in de voor- of zijtuin zouden moeten worden opgericht. De raad acht dit uit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. De gevallen die [appellant] noemt zijn volgens de raad niet vergelijkbaar, omdat het bestaande of uit ruimtelijk oogpunt andere situaties betreft.
2.3. Aan de gronden ter plaatse van de voormalige bedrijfswoning van het glastuinbouwbedrijf aan de Wethouder Kortingstraat 19 en de gronden direct daar achter is de bestemming "Wonen" toegekend met de aanduiding "bouwvlak" zonder een aanduiding "maximum aantal wooneenheden". De woningen aan Aijen 8 en Aijen 10 zijn gelegen op een afstand van ongeveer 30 meter van het bouwvlak.
2.4. Ingevolge artikel 9, lid 9.2.1, onder c, van de planregels, mogen nieuwe woningen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de nader aangeduide locaties "maximum aantal wooneenheden".
Ingevolge het bepaalde onder d is per bouwperceel maximaal één woning toegestaan.
In het ontwerpbestemmingsplan was aan de gronden direct achter het bouwvlak voor de (voormalige) bedrijfswoning de aanduiding "maximum aantal wooneenheden: 1" toegekend.
2.5. Ten aanzien van de door [appellant] gemaakte vergelijking met de omvang van andere bouwkavels in de gemeente Bergen heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat het bestaande situaties betreft. Voor zover in de kern Oud Bergen nieuwe woningbouw is toegestaan, heeft de raad gesteld dat het daar een inbreidingslocatie betreft, waar kortere afstanden moeten worden aanvaard dan in de onderhavige situatie waar het een bouwperceel betreft aan de rand van Aijen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de onderhavige situatie geen inbreidingslocatie is gelet op de specifieke ligging aan de rand van Aijen. Wat betreft de twee zuidelijke bouwpercelen elders op de gronden van [appellant] stelt de raad zich op het standpunt dat door de gedeeltelijke medebestemming "Waterstaat -Stroomvoerend rivierbed", alwaar slechts onder voorwaarden mag worden bebouwd, relatief grote tuinen aanwezig zullen zijn. Bij het bouwperceel aan de Wethouder Kortingstraat 19 ontbreekt deze ruimte.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie. De omstandigheid dat voor Oud Bergen en Aijen tegelijkertijd bestemmingsplannen in procedure zijn gebracht betekent niet dat de raad niet per geval een afweging dient te maken. In dit geval heeft de raad een op maat gesneden afweging gemaakt wat betreft de beste plek voor de toevoeging van een nieuwe woning, mede in relatie tot de sloop van kassen elders op de gronden van [appellant].
2.6. Ten aanzien van de door [appellant] gemaakte vergelijking met de aantasting van uitzicht en privacy die de raad in andere gevallen wel aanvaardbaar heeft geacht, heeft de raad zich eveneens op het standpunt gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat het andere dorpskernen en andere ruimtelijke situaties betreft.
Ter zitting heeft [appellant] aannemelijk gemaakt dat het zicht van de bewoners van Aijen 8 en 10 bij de bouw van een woning door de al aanwezige garage nauwelijks zal worden belemmerd en gelet op de afstand ter plekke tussen hun woningen en de nieuw te bouwen woning ook hun privacy niet of nauwelijks zal worden aangetast. De raad heeft echter niet alleen de belangen van omwonenden, maar ook stedenbouwkundige belangen aan zijn besluit ten grondslag gelegd. Gelet op het streven van de raad naar ruimtelijke kwaliteitswinst door vervanging van de kassen van het voormalige glastuinbouwbedrijf door woningen en gelet op de geringe bebouwingsdichtheid aan de rand van Aijen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bouw van een extra woning op korte afstand tot de voormalige bedrijfswoning en daarmee een zekere mate van verdichting niet gewenst is. Voor zover [appellant] zich in dit verband beroept op in zijn opdracht opgestelde stedenbouwkundige adviezen van 25 oktober 2010 van ing. R. de Wit, stedenbouwkundige, en van 29 januari 2010 van N. Scharp, beleidsmedewerker Ruimte van de gemeente Deurne, overweegt de Afdeling dat de raad daaraan geen doorslaggevende betekenis heeft hoeven toekennen. Met de raad is de Afdeling van oordeel dat bij het verkavelen van een gebied meerdere ruimtelijke mogelijkheden bestaan en verschillende varianten zijn te bedenken, waarbij niet slechts één uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar hoeft te zijn. Uit de overgelegde adviezen kan niet worden geconcludeerd dat de door de raad gekozen verkaveling niet strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft in dit geval een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan de omstandigheid dat het onwenselijk is dat voor aan- en bijgebouwen bij de bestaande woning en de nieuw te bouwen woning slechts ruimte zal zijn in de zij- en voortuin en dat nauwelijks ruimte is voor een tuin bij de bestaande woning. Dat de bestaande ruimtes tussen woningen soms al beperkt zijn, betekent niet dat de raad aan een verdere verdichting zou moeten meewerken. Daarbij heeft de raad mede van belang kunnen achten dat de bouwmogelijkheid die ter plaatse in het ontwerpbestemmingsplan was toegekend niet geheel is vervallen, maar is verplaatst naar een ander deel van de gronden van [appellant].
2.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2012
410.