201106841/1/A2.
Datum uitspraak: 25 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Hoeven, gemeente Gemert-Bakel, waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B] en [maat C] zijn, (hierna: [appellante])
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 4 mei 2011 in zaak nr. 10/2085 in het geding tussen:
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, thans: de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Bij besluit van 25 november 2009 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een aan [appellante] verleende tegemoetkoming ingetrokken en een bedrag van € 122.339,70, vermeerderd met de wettelijke rente, van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 12 april 2010 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 mei 2011, verzonden op 12 mei 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 juli 2011.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A. Buth, advocaat te Middelharnis, [maat B] en R.M.C.M. Bogers, de laatste werkzaam in dienst van Kruisland Juridisch-Agrarisch Adviesbureau en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door ing. G.C.J. van Rooijen, werkzaam in dienst van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2 van de Kaderwet LNV-subsidies kan de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij subsidies verlenen met betrekking tot activiteiten die in het beleid inzake de landbouw passen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, voor zover thans van belang, kunnen bij ministeriële regeling de activiteiten, waarvoor subsidie kan worden verleend, nader worden bepaald, alsmede andere criteria voor die verlening worden vastgesteld.
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 30 januari 2006 krachtens die bepaling de Tegemoetkomingsregeling oogstschade 2002 (Stcrt. 2006, nr. 23; hierna: de Regeling) vastgesteld die voorziet in een tegemoetkoming in schade aan gewassen als gevolg van extreme weersomstandigheden in de vorm van bovengemiddeld zware regenval in augustus 2002.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling is zij van toepassing op natuurlijke personen of rechtspersonen die a. in het jaar 2002 in Nederland een landbouwbedrijf voor eigen rekening en risico exploiteerden, en b. in de schadetermijn, te weten de op 1 augustus 2002 in gang zijnde teeltcyclus, uiterlijk eindigend op 1 juli 2003, schade hebben geleden.
Ingevolge artikel 6, aanhef en onder c, wordt de tegemoetkoming in de schade, bedoeld in artikel 3, verstrekt, indien de gewassen op het landbouwbedrijf ten minste gedurende vijf aaneengesloten jaren tegen schade aan gewassen als gevolg van zware regenval zijn verzekerd.
Ingevolge artikel 10, eerste lid zijn de afdelingen 4.2.5 tot en met 4.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op de verstrekking van een tegemoetkoming op basis van deze regeling van toepassing.
Ingevolge het tweede lid, worden bij de terugvordering onverschuldigd betaalde bedragen ter zake van tegemoetkoming, vermeerderd met de wettelijke rente over de periode vanaf de eerste betaling tot aan het moment van algehele voldoening.
Ingevolge artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen, indien de subsidie-ontvanger na de subsidievaststelling niet aan aan de subsidie verbonden verplichtingen heeft voldaan.
Ingevolge het tweede lid werkt de intrekking of wijziging terug tot en met het tijdstip, waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
2.2. [appellante] exploiteert een landbouwonderneming en heeft in augustus 2002 oogstschade geleden door langdurige hevige regenval.
Bij besluit van 20 november 2006 heeft de minister aan haar een tegemoetkoming voor oogstschade bedrage van € 122.339,70 toegekend.
Aan het besluit van 25 november 2009 heeft de minister ten grondslag gelegd dat [appellante] niet gedurende een periode van vijf aaneengesloten jaren tegen schade aan gewassen als gevolg van zware regenval verzekerd is geweest.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij gedurende een aaneengesloten periode van vijf jaar verzekerd zal zijn. Voorts is zij wel vier aaneengesloten jaren wel tegen schade aan gewassen als gevolg van zware regenval verzekerd geweest en was het daarom niet redelijk de tegemoetkoming, vermeerderd met de wettelijke rente, geheel van haar terug te vorderen. Daarnaast heeft zij miskend dat de terugvordering voor haar tot onoverkomelijke betalingsproblemen leidt, aldus [appellante].
[appellante] is van 19 maart 2004 tot 1 januari 2008 verzekerd geweest bij AgriVer verzekeringen voor schade aan gewassen als gevolg van zware regenval. In 2009 heeft zij zodanige verzekering afgesloten via de telersvereniging Vegras. De rechtbank heeft derhalve terecht aangenomen dat zij niet in een aaneengesloten periode van vijf jaar is verzekerd geweest en daarmee niet aan het vereiste, gesteld in artikel 6, aanhef en onder c, van de Regeling, voldoet.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat uit artikel 6, aanhef en onder c, van de Regeling, mede gelet op doel en strekking van die bepaling, voortvloeit dat de daarin vermelde periode van vijf aaneengesloten jaren moet zijn ingegaan op de dag, waarop de tegemoetkoming wordt verleend. Het betoog van [appellante] dat zij in 2009 opnieuw een verzekering heeft afgesloten en in 2014 vijf aaneengesloten jaren verzekerd zal zijn, treft derhalve geen doel.
[appellante] betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat zij goede redenen had de verzekeringsovereenkomst met AgriVer op te zeggen. Dat zij die redenen had, laat immers onverlet dat zij aansluitend een nieuwe verzekering af zou hebben kunnen sluiten, zodat zij een periode van vijf jaar aaneengesloten verzekerd zou zijn geweest.
Ook haar betoog dat de rechtbank heeft miskend dat de terugvordering van de gehele tegemoetkoming, vermeerderd met de wettelijke rente, er toe heeft geleid dat zij noodzakelijke investeringen heeft moeten uitstellen, faalt. Daarin heeft de rechtbank terecht geen omstandigheid gezien die tot het oordeel leidt dat de minister van terugvordering had moeten afzien.
Dat, zoals [appellante] betoogt, een terugvordering naar rato meer in de rede zou liggen, omdat zij wel vier aaneengesloten jaren verzekerd is geweest, kan evenmin het oordeel rechtvaardigen dat de minister ten onrechte niet van terugvordering van de volledige tegemoetkoming af heeft gezien. Volgens de toelichting op de Regeling draagt de eis van een aaneengesloten verzekeringsperiode van ten minste vijf jaar bij aan een structurele oplossing van het terugkerende probleem van grote schade in de agrarische sector ten gevolge van zware regenval. In de toelichting is voorts uiteengezet dat die eis zo essentieel is voor het in aanmerking kunnen komen voor een tegemoetkoming, dat de tegemoetkoming zal worden teruggevorderd als aan die eis niet wordt voldaan.
Tot slot heeft de rechtbank de minister, anders dan [appellante] betoogt, gelet op het bepaalde in artikel 10, tweede lid, van de Regeling, terecht bevoegd geacht de wettelijke rente over de terugvordering, in rekening te brengen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2012