ECLI:NL:RVS:2012:BV1830

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104015/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor africhtingsstal en paardenboxen in agrarisch gebied

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Wegra Investment B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. Wegra had een reguliere bouwvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een africhtingsstal, paardenboxen, stro- en kuilvoeropslag en een vaste mestopslag op het perceel Kooijdijk 14 te Westbroek. Het college van burgemeester en wethouders van De Bilt verleende op 12 september 2007 deze bouwvergunning. Echter, na bezwaren van verschillende stichtingen en belanghebbenden, werd deze vergunning op 14 april 2009 herroepen en geweigerd. De rechtbank verklaarde het beroep van een erfgename van een belanghebbende ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep van Wegra.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 17 oktober 2011. Wegra betoogde dat het college ten onrechte de vrijstelling van het bestemmingsplan had geweigerd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de goothoogte van de africhtingsstal niet voldeed aan de bestemmingsplanvoorschriften. De Raad van State oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om geen vrijstelling te verlenen, omdat het college het belang van het voorkomen van te massale bebouwing in het buitengebied zwaarder had laten wegen dan het belang van Wegra bij de bouw van de stal.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beslissing van het college om de bouwvergunning te weigeren terecht was. De mogelijkheid van ontheffing in een later vastgesteld bestemmingsplan maakte dit niet anders, aangezien de toetsing diende te geschieden aan het bestemmingsplan dat gold ten tijde van het besluit van 14 april 2009. Het hoger beroep van Wegra werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201104015/1/A1.
Datum uitspraak: 25 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wegra Investment B.V., handelend onder de naam Stal De Negen Linden, gevestigd te Utrecht (hierna: Wegra),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 februari 2011 in zaak nr. 09/1467 in het geding tussen:
Wegra
en
het college van burgemeester en wethouders van De Bilt.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2007 heeft het college aan [belanghebbende A] (thans Wegra) reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een africhtingsstal, paardenboxen, stro- en kuilvoeropslag en een vaste mestopslag op het perceel Kooijdijk 14 te Westbroek.
Bij besluit van 19 februari 2008 heeft het college de door Stichting Groenekans Landschap, Natuur en Milieufederatie Utrecht, [belanghebbende B] en [belanghebbende C], en Stichting Behoud Noorderpark daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 november 2008, verzonden op 17 november 2008, heeft de rechtbank het door Stichting Behoud Noorderpark daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, en de door Stichting Groenekans Landschap, Natuur en Milieufederatie Utrecht en [belanghebbende B] en [belanghebbende C] ingestelde beroepen gegrond verklaard, het college opgedragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen en het besluit van 12 september 2007 geschorst tot zes weken na verzending van het nieuw te nemen besluit op bezwaar.
Bij besluit van 14 april 2009 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank van 13 november 2008, de bezwaren van Stichting Groenekans Landschap, Natuur en Milieufederatie Utrecht, [belanghebbende B] en [belanghebbende C], en Stichting Behoud Noorderpark, voor zover deze zien op de goothoogte van het bouwplan, alsnog gegrond verklaard, het besluit van 12 september 2007 herroepen en de gevraagde bouwvergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 23 februari 2011, verzonden op 28 februari 2011, heeft de rechtbank het door I.A.P. van der Horst, als erfgename van wijlen [belanghebbende], daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Wegra bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 april 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2011, waar Wegra, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. R.G. Wakelkamp, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door H. Marinus, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [belanghebbende B] en anderen, vertegenwoordigd door mr. S. Land, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een africhtingsstal, paardenboxen, stro- en kuilvoeropslag en een vaste mestopslag op het perceel Kooijdijk 14 te Westbroek (hierna: het perceel).
2.2. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingplan "Buitengebied Maartensdijk" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Stadsrandgebied" met de aanduiding "agrarisch bedrijf".
2.3. Ingevolge artikel 3, onder a, aanhef en onder 7, van de planvoorschriften, geldt voor de bebouwing ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf dat de gebouwen worden gebouwd in 1 bouwlaag met kap, waarbij de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt.
2.4. Vast staat dat de goothoogte van de africhtingsstal 4 m bedraagt en dat het college bij het besluit van 14 april 2008 heeft geweigerd daarvoor krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen.
2.5. Wegra betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen weigeren. Zij voert hiertoe aan dat het college aanvankelijk bereid was medewerking te verlenen aan het bouwplan door vrijstelling te verlenen krachtens artikel 5, vijfde lid, onder a, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften. Voorts, nadat was gebleken dat aan dit planvoorschrift goedkeuring was onthouden, stelde het zich op het standpunt dat het bouwplan niet in strijd was met het bestemmingsplan. Eerst nadat de rechtbank bij uitspraak van 13 november 2008 had geoordeeld dat artikel 3, onder a, aanhef en onder 7, van de planvoorschriften zo moet worden gelezen dat niet de plaats waar de goot is aangebracht, maar de hoogte van de druiplijn, bepalend is voor de goothoogte, heeft het te kennen gegeven niet bereid te zijn vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste en tweede lid, van de WRO te verlenen, omdat de daartoe vereiste ruimtelijke onderbouwing ontbreekt. Bovendien, aldus Wegra, is in het bij besluit van 29 april 2010 vastgestelde bestemmingsplan "Bestemmingsplan Maartensdijk 2009" alsnog een zogenoemde binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid opgenomen.
2.5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het beslissen op een verzoek om vrijstelling krachtens artikel 19 van de WRO een bevoegdheid van - in dit geval - het college betreft, waarbij de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit op het verzoek om vrijstelling heeft kunnen komen. Zoals het college ter zitting heeft toegelicht, acht het een gebouw met de omvang en massaliteit van de voorziene africhtingsstal niet wenselijk op gronden in het buitengebied waarop een agrarische bestemming rust, zodat het het algemene belang van het voorkomen van te massale bebouwing in het buitengebied, zwaarder heeft laten wegen dan het belang van Wegra bij een stal van de gewenste afmetingen. Zijn aanvankelijke bereidheid mee te werken aan het bouwplan was ingegeven door de veronderstelling dat die medewerking zou kunnen worden verleend binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan bood, hetgeen onjuist bleek. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het college in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen weigeren. De omstandigheid dat binnen het op 23 juli 2010 in werking getreden bestemmingsplan "Bestemmingsplan Maartensdijk 2009" de mogelijkheid bestaat ten behoeve van de goothoogte ontheffing te verlenen, maakt dit niet anders, nu het college het bouwplan diende te toetsen aan het ten tijde van het besluit van 14 april 2009 geldende bestemmingsplan. Dit geldt evenzeer voor de in het reparatieplan "Buitengebied Maartensdijk ex artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening" opgenomen vrijstellingsmogelijkheid ten behoeve van de goothoogte, nu dit plan eerst 30 maart 2010 in werking is getreden.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2012
357-619.