201104059/1/A3.
Datum uitspraak: 25 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Kruisland, gemeente Steenbergen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 februari 2011 in zaak nr. 10/481 in het geding tussen:
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Bij besluit van 2 juli 2009 heeft de secretaris-generaal van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een verzoek van [appellante] om openbaarmaking van documenten afgewezen.
Bij besluit van 16 december 2009 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 februari 2011, verzonden op de volgende dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2011, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam, en J.P. de Kok, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J. Dolman, werkzaam in dienst van het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) wordt in die wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
c. intern beraad: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid;
f. persoonlijke beleidsopvatting: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten;
Ingevolge artikel 11, eerste lid, wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Ingevolge het tweede lid kan informatie over persoonlijke beleidsopvattingen met het oog op een goede en democratische bestuursvoering worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.
2.2. [appellante] heeft verzocht om openbaarmaking van een e-mailberichtenwisseling tussen een leerplichtambtenaar van de gemeente Steenbergen en ambtenaren van de Inspectie van het onderwijs.
De secretaris-generaal heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat die berichten persoonlijke beleidsopvattingen bevatten en die opvattingen en de feitelijke informatie in de e-mailberichten zodanig met elkaar zijn verweven, dat het niet mogelijk is alleen de feitelijke informatie openbaar te maken. Daarnaast is het niet in het belang van een goede en democratische bestuursvoering om de informatie in de e-mailberichten openbaar te maken in niet tot personen herleidbare vorm, aldus het besluit van 2 juli 2009.
2.3. De rechtbank heeft het besluit van 16 december 2009 vernietigd, omdat de secretaris-generaal dat besluit namens de minister heeft genomen, terwijl deze ook het besluit van 2 juli 2009 had genomen. Zij heeft de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit echter in stand gelaten, omdat de minister dat bij brief van 25 maart 2010 heeft bekrachtigd en zich daarbij volgens haar terecht op het standpunt heeft gesteld dat de e-mailberichten persoonlijke beleidsopvattingen bevatten.
2.4. [appellante] betoogt primair dat de rechtbank daarmee heeft miskend dat dat besluit in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb en derhalve, zowel formeel als inhoudelijk onjuist is.
2.4.1. Dat betoog faalt. De minister heeft de rechtbank bij de brief van 25 maart 2010 te kennen gegeven dat het besluit van 16 december 2009 inhoudelijk kan worden gedragen door de eraan ten grondslag gelegde motivering en op juiste gronden is genomen en hij dat besluit tot het zijne maakt. Aldus heeft de minister zelf een oordeel gegeven over het door [appellante] gemaakte bezwaar. De rechtbank heeft daarin met juistheid aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
2.5. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de e-mailberichten niet voor intern beraad zijn opgesteld. Dat overleg is gevoerd over een bestuurlijke aangelegenheid, waarvoor de betrokken ambtenaren verantwoordelijk waren, is daarvoor onvoldoende, omdat dat overleg in dit geval niets anders dan een taakverdeling kan betreffen. Verder bevatten de berichten geen persoonlijke beleidsopvattingen, omdat het communiceren over de uitwerking van taken geen vorm is van het preciseren van beleid en het daarnaast gaat om de opvattingen over personen, waarop artikel 11, eerste lid, van de Wob niet van toepassing is. De rechtbank heeft ook miskend dat de minister de berichten ten onrechte niet in geanonimiseerde vorm openbaar heeft gemaakt, nu de namen van de betrokkenen eenvoudig onleesbaar kunnen worden gemaakt.
2.5.1. De Afdeling heeft kennis genomen van de betrokken berichten.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat deze zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten.
2.5.2. De rechtbank heeft voorts in het in beroep aangevoerde terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren de berichten in niet tot personen herleidbare vorm openbaar te maken. Daartoe mocht hij in aanmerking nemen dat hij onwenselijk acht dat de persoonlijke beleidsopvattingen van de betrokken ambtenaren een rol in het publieke debat over thuisonderwijs spelen. Hierbij is de identiteit van de desbetreffende ambtenaren niet van belang, maar zijn dat de opvattingen zelf.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2012