201106930/1/A2.
Datum uitspraak: 25 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 mei 2011 in zaken nrs. 10/7368 en 10/7370 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Alphen aan den Rijn,
Bij afzonderlijke besluiten van 20 juni 2009 heeft de Belastingdienst de aan [wederpartij] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 10 september 2010 heeft de Belastingdienst het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 september 2010 vernietigd en de Belastingdienst opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 juli 2011.
Bij besluit van 30 juni 2011, aangevuld bij besluiten van 13 juli 2011, heeft de Belastingdienst naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank opnieuw op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar beslist, dit gegrond verklaard en de aan [wederpartij] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 herzien.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49 (voor 1 januari 2009) en artikel 5 (na 1 januari 2009), van toepassing.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, wordt onder gastouderbureau verstaan: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder j, wordt onder houder verstaan: degene die een kindercentrum of een gastouderbureau exploiteert.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚ het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚ de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚ de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, voor zover hier van belang, doet degene die voornemens is een gastouderbureau in exploitatie te nemen daarvan melding aan het college van burgemeester en wethouders (hierna ook: het college) van de gemeente van vestiging. Een gastouderbureau wordt niet in exploitatie genomen, voordat de termijn, bedoeld in artikel 62, is verstreken of indien uit het onderzoek, bedoeld in dat artikel, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van dit hoofdstuk, vanaf dat moment.
Ingevolge het tweede lid wordt bij regeling van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bepaald welke gegevens bij die melding worden verstrekt en op welke wijze deze worden verstrekt.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, voor zover hier van belang, houdt het college een register bij van gemelde gastouderbureaus. In het register worden na een melding onverwijld de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 45, tweede lid, zijn verstrekt.
Ingevolge het vijfde lid ligt het register ter gemeentesecretarie kosteloos voor een ieder ter inzage.
Ingevolge artikel 47, eerste lid, doet de houder van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onverwijld mededeling aan het college.
Ingevolge artikel 48, tiende lid, wordt, voor zover hier van belang, indien blijkt dat de kwaliteit van het gastouderbureau niet langer naar aard en strekking overeenkomt met de op grond van deze wet gestelde regels of dat de houder niet voldoet aan enige verplichting die op grond van deze wet op hem rust, het gastouderbureau uit het register verwijderd.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, voor zover hier van belang, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 61, eerste lid, ziet het college toe op de naleving van de bij of krachtens hoofdstuk 3 gestelde regels, onderscheidenlijk de krachtens artikel 65 gegeven aanwijzingen en bevelen en de krachtens artikel 66, eerste lid, gegeven bevelen tot sluiting dan wel de krachtens artikel 66, tweede lid, uitgevaardigde verboden. Het college wijst ambtenaren van de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst aan als toezichthouder.
Ingevolge artikel 62, eerste lid, onderzoekt de toezichthouder na een melding als bedoeld in artikel 45, eerste lid, binnen een bij regeling van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te stellen termijn of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 3, paragrafen 2 en 3.
In het tweede lid is het jaarlijkse onderzoek van de toezichthouder geregeld en in het derde lid het incidentele onderzoek.
Ingevolge artikel 65, eerste lid, voor zover hier van belang, kan het college van de gemeente waarin zich een gastouderbureau bevindt dat de bij of krachtens hoofdstuk 3, paragrafen 2 en 3, gegeven voorschriften niet of in onvoldoende mate naleeft, de houder een schriftelijke aanwijzing geven.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, kan het college het door de toezichthouder gegeven schriftelijk bevel verlengen.
Ingevolge artikel 66, eerste lid, voor zover hier van belang, kan het college de houder verbieden de exploitatie van een gastouderbureau voort te zetten.
In het tweede lid is de bevoegdheid van het college geregeld de houder te verbieden het kindercentrum in exploitatie te nemen.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de Belastingdienst de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), zoals deze regeling luidde ten tijde hier van belang, vermeldt bij een melding als bedoeld in artikel 45 van de wet, degene die voornemens is een kindercentrum in exploitatie te nemen aan het college de volgende gegevens:
a. indien de houder een natuurlijk persoon is: naam, adres, postcode, woonplaats en telefoonnummer,
b. indien de houder een rechtspersoon is: naam, rechtsvorm, adres, postcode, plaats van vestiging, telefoonnummer, evenals het inschrijfnummer bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, is het eerste lid, aanhef en onder a en b, van overeenkomstige toepassing op degene, die blijkens een melding als bedoeld in artikel 45 van de wet, voornemens is een gastouderbureau in exploitatie te nemen.
Ingevolge het derde lid worden indien het voornemen bestaat meerdere kindercentra dan wel gastouderbureaus in exploitatie te nemen, bij een melding als bedoeld in artikel 45 van de wet per kindercentrum of gastouderbureau de gegevens, bedoeld in het eerste of tweede lid vermeld.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, worden in het register, bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de wet bij de melding verstrekte gegevens ingeschreven.
Ingevolge het tweede lid wordt in het register voorts ingeschreven de wijziging van gegevens als bedoeld in artikel 47 van de wet met vermelding van de aard van de wijziging en de datum van de wijziging.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, voor zover hier van belang, vindt verwijdering door het college van de gegevens van een gastouderbureau uit het register plaats indien is gebleken dat de houder niet langer het gastouderbureau in de gemeente exploiteert.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, kan verwijdering door het college van de gegevens van een gastouderbureau uit het register plaatsvinden, indien uit onderzoek als bedoeld in artikel 62 van de wet is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 3, paragrafen 2 en 3, van de wet gegeven voorschriften.
Ingevolge het derde lid maakt het college de verwijdering van gegevens uit het register bekend in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, voor zover hier van belang, bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en […] de naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2.2. Op 18 september 2007 heeft [wederpartij] een aanvraag ingediend voor een kinderopvangtoeslag. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij gebruik maakt van gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau A] te Gorinchem. In verband met die aanvraag heeft de Belastingdienst aan [wederpartij] voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 verleend.
In beroep heeft [wederpartij] een overeenkomst overgelegd met [gastouderbureau A] te Gorinchem gesloten voor het jaar 2008. Voor 2009 heeft [wederpartij] een overeenkomst met [gastouderbureau B] te Hoogeveen overgelegd.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat in de Wko het recht op kinderopvangtoeslag niet is gekoppeld aan het kunnen overleggen van betalingsbewijzen van gemaakte kosten voor kinderopvang. Voorts heeft [wederpartij] met de door hem overgelegde overeenkomst met [gastouderbureau A] te Gorinchem volgens de rechtbank aannemelijk gemaakt dat hij ook na de beëindiging van de registratie in de gemeente Gorinchem recht heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2008. Onder meer gelet hierop heeft de Belastingdienst volgens de rechtbank het besluit van 10 september 2010 op onjuiste gronden gebaseerd.
2.4. De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] vanaf 20 oktober 2008 niet langer recht heeft op voorschotten kinderopvangtoeslag, omdat [gastouderbureau A] per die datum is verwijderd uit het register van de gemeente Gorinchem. Derhalve bestond vanaf 20 oktober 2008 niet langer recht op een voorschot kinderopvang over 2008, aldus de Belastingdienst.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 november 2011 in zaak nr.
201101696/1/H2) dient degene die voornemens is een gastouderbureau in exploitatie te nemen dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van feitelijke vestiging, is dit college belast met het toezicht op de in zijn gemeente gevestigde gastouderbureaus en verwijdert dit college het gastouderbureau indien dat niet meer voldoet aan gestelde kwaliteitseisen uit het register. Gelet hierop dient het gastouderbureau te Hoogeveen wat betreft de toepassing van de Wko als een ander gastouderbureau te worden aangemerkt dan het gastouderbureau te Gorinchem. Het gastouderbureau te Gorinchem is op 20 oktober 2008 door het college uit het gemeentelijke register verwijderd wegens het niet voldoen aan de (kwaliteits)eisen van de Wko. De verwijdering uit het gemeentelijke register is overeenkomstig artikel 9, derde lid, van de Regeling bekend gemaakt in het huis-aan-huisblad "Stad Gorinchem" van 21 oktober 2008.
2.4.2. Voor toepassing van de Wko moet in dit geval worden uitgegaan van twee afzonderlijke gastouderbureaus, één na melding geregistreerd te Gorinchem welke melding later uit het gemeentelijke register is verwijderd en één na melding geregistreerd te Hoogeveen, beide dus onderworpen aan het toezicht van het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente van vestiging. Nu sprake is van twee afzonderlijke gastouderbureaus, kan kinderopvang door het gastouderbureau te Hoogeveen ingevolge artikel 52 gelezen in samenhang met artikel 56, tweede lid, van de Wko, mede gezien overweging 2.4.1., niet plaatsvinden op grond van een overeenkomst welke ziet op het gastouderbureau te Gorinchem, wat van de inhoud van die overeenkomst verder ook zij.
2.4.3. Gelet op de publicatie van de verwijdering van [gastouderbureau A] uit het gemeentelijke register te Gorinchem, had [wederpartij] van die verwijdering op de hoogte kunnen zijn. Dat [wederpartij] niet in Gorinchem woont, maakt dat niet anders. Nu [wederpartij] in zee is gegaan met een in een andere gemeente gevestigd gastouderbureau, ligt het op zijn weg zich op andere wijze op de hoogte te houden van veranderde omstandigheden omtrent de registratie van het gastouderbureau. Daar komt nog bij dat aanvragers die van de bemiddeling van [gastouderbureau A] te Gorinchem gebruik maakten in oktober 2008 door de Belastingdienst schriftelijk op de hoogte zijn gesteld dat de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst een onderzoek is gestart naar het [gastouderbureau]. In verband hiermee heeft de Belastingdienst de uitbetaling van maandelijkse voorschotten kinderopvangtoeslag tijdelijk stopgezet. Gezien deze omstandigheden had het op de weg van [wederpartij] gelegen het register, dat ingevolge artikel 46, vijfde lid, van de Wko kosteloos voor een ieder op de gemeentesecretarie ter inzage ligt, te raadplegen of zich anderszins te laten informeren omtrent de registratie van het gastouderbureau.
2.4.4. Het betoog slaagt.
2.5. Voorts betoogt de Belastingdienst dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in artikel 5 noch in enig ander artikel van de Wko het recht op kinderopvangtoeslag is gekoppeld aan het kunnen overleggen van betalingsbewijzen van gemaakte kosten voor kinderopvang. In dit verband voert de Belastingdienst aan dat [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt.
2.5.1. Ook dit betoog slaagt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr.
201010918/1/H2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. De Belastingdienst mocht dan ook [wederpartij] om (nadere) gegevens vragen waaruit blijkt welke bedragen hij heeft betaald aan de gastouder.
[wederpartij] heeft wat betreft januari tot en met november 2008 kwitanties overgelegd. Op deze kwitanties is niet vermeld aan wie [wederpartij] de daarop vermelde bedragen heeft betaald. Reeds daarom kunnen deze kwitanties niet als bewijs van betaling worden aangemerkt. Over 2009 heeft [wederpartij] geen kwitanties overgelegd. Ook met de overgelegde loonstroken van [wederpartij] en zijn echtgenote en de afschriften van hun gemeenschappelijke bankrekening heeft [wederpartij] niet aannemelijk gemaakt dat hij de gastouder heeft betaald en kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Uit deze afschriften blijkt onder meer dat [wederpartij] geld van het gastouderbureau heeft ontvangen. Uit de overgelegde stukken kan dan ook niet de conclusie worden getrokken dat [wederpartij] kosten voor kinderopvang heeft gemaakt.
De rechtbank heeft het voorgaande niet onderkend.
2.6. Het hoger beroep van de Belastingdienst is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 10 september 2010 van de Belastingdienst in zoverre alsnog ongegrond verklaren. Hiertoe wordt overwogen dat de door [wederpartij] in beroep aangevoerde gronden over het gebrekkige mandaat, de schending van de hoorplicht, de vermeende gebrekkige motivering en de onzorgvuldige totstandkoming van het besluit van 10 september 2010 falen. Niet is gebleken dat dit besluit in strijd met artikel 3:2 of 7:12, eerste lid, van de Awb is genomen. Gezien het wettelijk kader waaraan de Belastingdienst een aanvraag moet toetsen, faalt het beroep van [wederpartij] op artikel 3:4 van de Awb eveneens. Voorts zien de besluiten van 20 juni 2009, anders dan [wederpartij] in beroep betoogt, niet op de terugvordering van teveel uitbetaalde voorschotten, zodat aan het betoog van [wederpartij] hierover niet kan worden toegekomen. Anders dan [wederpartij] betoogt heeft de Belastingdienst niet in strijd artikel 7:11 van de Awb gehandeld. Nu de in beroep aangevoerde gronden falen, komt de Afdeling tot het oordeel dat het besluit van
10 september 2010 rechtmatig is.
2.7. Het besluit van de Belastingdienst van 30 juni 2011, aangevuld bij besluiten van 13 juli 2011, genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, wordt gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding.
2.7.1. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is aan dat besluit de grondslag ontvallen. Om deze reden zal de Afdeling het beroep daartegen gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 mei 2011 in zaken nrs. 10/7368 en 10/7370;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 30 juni 2011, aangevuld bij besluiten van 13 juli 2011, kenmerk 2273.26.210/BEZ 13, gegrond;
V. vernietigt dat besluit.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2012