ECLI:NL:RVS:2012:BV1836

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104503/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake tracébesluit A27 Lunetten-Rijnsweerd

In deze zaak gaat het om een bestuursrechtelijke procedure tegen het tracébesluit A27 Lunetten-Rijnsweerd, vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu op 18 februari 2011. Het tracébesluit voorziet in de aanleg van een extra doorgaande rijstrook en een extra weefstrook op de A27, met als doel de capaciteit van de weg te vergroten zonder grootschalige ingrepen. Het besluit is op 8 maart 2011 ter inzage gelegd, waarna verschillende appellanten, waaronder bewoners en een stichting, beroep hebben ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen onder andere dat de minister bij het vaststellen van het tracébesluit is uitgegaan van onjuiste verkeersgegevens en dat het akoestisch onderzoek niet deugdelijk is uitgevoerd. De minister heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is op 19 december 2011 ter zitting behandeld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 25 januari 2012 geoordeeld dat de minister zich in redelijkheid op de gebruikte verkeersmodellen heeft mogen baseren. De appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de gehanteerde modellen gebreken vertonen die de uitkomsten onbetrouwbaar maken. Ook de beroepsgronden met betrekking tot geluidhinder en luchtkwaliteit zijn door de Afdeling verworpen. De minister heeft voldoende onderzoek gedaan naar de effecten van het tracébesluit op het milieu en de belangen van de appellanten zijn in de belangenafweging meegenomen. De Afdeling concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201104503/1/R4.
Datum uitspraak: 25 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Utrecht,
2. [appellant sub 2], de stichting Stichting Bewoners Overleg Lunetten, en anderen, allen onderscheidenlijk wonend en gevestigd te Utrecht,
en
de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2011 heeft de minister krachtens artikel 15, eerste lid, van de Tracéwet, het tracébesluit A27 Lunetten-Rijnsweerd (hierna: tracébesluit) vastgesteld. Dit besluit is op 8 maart 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2011, en [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2011, beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2011, waar [appellant sub 1], in persoon, en [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door ir. P.G. Piekema, bijgestaan door drs. G.J. Carts, drs. A. de Vries, J.B.A. Buitink en M. van der Stok, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.D. Reinders, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen heeft de minister nog een stuk in het geding gebracht.
2. Overwegingen
Tracébesluit
2.1. Het tracébesluit voorziet in de realisatie van een extra doorgaande rijstrook en een extra weefstrook op de oostelijke rijbaan van de A27 op het traject Lunetten-Rijnsweerd, gelegen tussen km 70,2 en km 81,7.
De verbreding betekent in dit geval dat de capaciteit van de weg wordt vergroot zonder grootschalige ingrepen aan de weg. Bij het besluit zijn tevens voor een aantal woningen waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de A27 (hierna: hogere waarden) vastgesteld.
Verkeersgegevens
2.2. [appellant sub 2] en anderen stellen dat de minister bij het vaststellen van het tracébesluit is uitgegaan van onjuiste, verouderde verkeersgegevens en -intensiteiten. Volgens hen wordt in het door de minister gehanteerde verkeersmodel ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de intensiteit op de A27 mede veroorzaakt wordt door het autoverkeer van en naar de Uithof. Zij wijzen daarbij op de kruising A28/Universiteitsweg.
2.2.1. Paragraaf 4.4 van het deelrapport "A27 Lunetten-Rijnsweerd Effectbeoordeling Luchtkwaliteit MER" van maart 2010 (hierna: de effectbeoordeling luchtkwaliteit MER) vermeldt dat de bij de vaststelling van het tracébesluit gebruikte verkeersgegevens voor het hoofdwegennet zijn berekend met behulp van het verkeersmodel Nieuw Regionaal Model Randstad versie 2.3 (hierna: het NRM). Bijlage 5 bij het tracébesluit bevat de uitgangspunten van de verkeersberekeningen van het NRM.
Bijlage 5 vermeldt dat het NRM als studiegebied de vier Randstadprovincies heeft. Het NRM hanteert als basisjaar 2000 en als prognosejaar 2020. Uitgangspunt voor de autonome ontwikkeling voor het autowegennet in 2020 is het bestaande wegennet, uitgebreid met projecten uit het Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport 2009, de Spoedwet wegverbreding en vastgestelde uitbreidingsplannen van het regionale wegennet. Anders dan [appellant sub 2] en anderen stellen is blijkens blz. 2 van bijlage 5 rekening gehouden met herkomsten en bestemmingen van personenverkeer zoals woon-schoolverkeer en woon-werkverkeer. Blijkens tabel 2 van bijlage 5 is bovendien rekening gehouden met de verbreding van de A28 tussen Utrecht en Amersfoort.
2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen onder meer in de uitspraak van 3 december 2008 in zaak nr.
200703693/1geven modellen noodzakelijkerwijs een abstractie van de te verwachten werkelijkheid weer. De validiteit van een model, zoals het NRM, wordt pas aangetast wanneer de uitkomsten te zeer afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid.
De door de minister gemotiveerd bestreden stellingen van [appellant sub 2] en anderen over de bij de berekening ten aanzien van de verkeersinfrastructuur gehanteerde uitgangspunten en de verkeersintensiteiten geven, mede gezien het verhandelde ter zitting, geen aanleiding voor het oordeel dat de uitkomsten van de met deze modellen berekende verkeersintensiteiten te zeer afwijken van de werkelijkheid. [appellant sub 2] en anderen hebben ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat de gehanteerde modellen zodanige gebreken vertonen dat de uitkomsten hiervan niet als representatief kunnen worden beschouwd. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de minister zich niet in redelijkheid op deze modellen heeft mogen baseren.
De beroepsgrond faalt.
Geluid - Wettelijk kader
2.3. Op de aanleg, wijziging of verbreding van een hoofdweg in de zin van artikel 2 van de Tracéwet is afdeling 2A van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder van toepassing.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Tracéwet, voor zover hier van belang, maakt een beslissing tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones ingevolge de artikelen 87e tot en met 87i van de Wet geluidhinder met betrekking tot het gebied dat is begrepen in een tracébesluit, deel uit van het tracébesluit.
In de artikelen 87e, 87f en 87g van de Wet geluidhinder is, kort weergegeven, bepaald welke geluidsbelasting vanwege de weg in beginsel in acht moet worden genomen bij woningen in de zone van deze weg (hierna: de voorkeursgrenswaarde). In deze artikelen is verder geregeld, kort weergegeven, dat bij een voorziene overschrijding van de voorkeursgrenswaarde daarvoor een hogere waarde in de plaats kan worden gesteld, maar uitsluitend voor zover toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Ingevolge artikel 74, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1˚, heeft een weg in stedelijk gebied, bestaande uit vijf of meer rijstroken, een zone die zich vanaf de as van de weg uitstrekt tot een breedte van 600 meter aan weerszijden van de weg.
Geluid - akoestisch onderzoek
2.4. Aan het tracébesluit ligt ten grondslag het akoestisch onderzoek dat is vastgelegd in de door DHV B.V. opgestelde rapporten "TB A27 Lunetten-Rijnsweerd Akoestisch onderzoek Hoofdrapport", van 25 januari 2011 (hierna: Hoofdrapport), "TB A27 Lunetten-Rijnsweerd Akoestisch onderzoek Specifiek bijlagenrapport", van 25 januari 2011 (hierna: Specifiek bijlagenrapport) en "TB A27 Lunetten-Rijnsweerd Akoestisch onderzoek Algemeen bijlagenrapport", van 7 januari 2011 (hierna: Algemeen bijlagenrapport).
2.4.1. Artikel 87d, eerste lid, van de Wet geluidhinder bepaalt waarnaar akoestisch onderzoek moet worden gedaan bij het voorbereiden van de aanleg van een hoofdweg. Ingevolge sub a van dit artikellid moet - kort weergegeven en voor zover hier van belang - onderzoek worden ingesteld naar de geluidsbelasting die door woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de weg vanwege de weg wordt ondervonden.
Ingevolge artikel 110d, voor zover hier van belang, wordt ten behoeve van de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege een weg voor het bepalen van het equivalente geluidniveau bij ministeriële regeling aangegeven op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid. Hieraan is uitvoering gegeven in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (hierna: RMV 2006).
Ingevolge artikel 3.3, eerste lid, van het RMV 2006 wordt het equivalente geluidsniveau bepaald volgens de in hoofdstuk 2 van bijlage III beschreven Standaardrekenmethode II.
Volgens de toelichting bij het RMV 2006 kan, indien zich geen bijzondere omstandigheden voordoen, als het toekomstig maatgevende jaar worden aangehouden het tiende jaar na de potentiële wijziging van een weg.
2.5. [appellant sub 2] en anderen stellen dat het akoestisch onderzoek niet deugdelijk is, omdat de berekeningen niet juist zijn uitgevoerd en de woningen van omwonenden daardoor volgens hen feitelijk aan een hogere geluidbelasting zullen worden blootgesteld dan de berekeningen aangeven. Zij voeren voorts aan dat in de berekeningen ten onrechte een zone is gehanteerd van 600 meter. De minister had ook de verder weg gelegen woningen in het akoestisch onderzoek moeten betrekken, aldus [appellant sub 2] en anderen.
2.5.1. In het Algemeen bijlagenrapport is vermeld dat het akoestisch onderzoek overeenkomstig het RMV 2006 en de daarin weergegeven Standaardrekenmethode II is uitgevoerd. In de toelichting (Stcrt. 2006, 249, blz. 84) is bij artikel 3.3 opgemerkt dat deze methode zodanig is dat voor vrijwel alle situaties een betrouwbaar resultaat verkregen wordt.
De minister heeft in het akoestisch rapport bij de berekeningen een zone van 600 meter gehanteerd. Dat vloeit rechtstreeks voort uit artikel 74, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1˚, van de Wet geluidhinder. Uit artikel 87d, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet geluidhinder volgt dat geen geluidonderzoek behoeft te worden ingesteld naar woningen die zich buiten de zone van de weg bevinden. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat de verder weg gelegen woningen in het akoestisch onderzoek betrokken hadden moeten worden. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch onderzoek en de resultaten daarvan niet voldoen aan de wettelijk gestelde eisen.
De beroepsgrond faalt.
Geluidhinder - maatregelen
2.6. In artikel 3 van het tracébesluit is weergegeven dat op de hoofdrijbanen en parallelbanen van de A27 in beide rijrichtingen een geluidreducerend wegdek wordt aangebracht. Op de kunstwerken zal geen geluidreducerend wegdek worden aangebracht. Daarnaast wordt op vier verbindingsbogen tussen de A27, de A12 en de A28 een geluidreducerend wegdek aangebracht. Langs de A12/A27 worden twee geluidschermen geplaatst.
2.7. [appellant sub 1], woonachtig aan de [locatie] te Utrecht, vreest geluidhinder en voert - kort weergegeven - aan dat het tracébesluit ten onrechte niet voorziet in het verbeteren en vervangen van de huidige geluidschermen langs het viaduct over de Kromme Rijn in drie schermen van 50 of 60 meter lang, en het ophogen van de aarden wallen. De huidige schermen langs het viaduct over de Kromme Rijn voldoen niet meer om de geluidhinder vanwege een verbreding van de A27 tot een aanvaardbaar niveau te beperken door ouderdom en beperkte hoogte van die schermen, aldus [appellant sub 1].
2.7.1. De minister heeft voor de beoordeling van de doeltreffendheid van geluidbeperkende maatregelen in relatie tot de bezwaren van financiële aard (hierna: de doelmatigheidsbeoordeling) voor saneringswoningen het schermencriterium gehanteerd en voor de overige woningen het maatregelcriterium. In hoofdstuk 4 van het Algemeen bijlagenrapport is het maatregelcriterium en schermencriterium toegelicht. In hoofdstuk 6 van het Specifiek bijlagenrapport is voor elk van de acht onderzochte deelgebieden van het tracébesluit uiteengezet welke maatregelvarianten voor het beperken van de geluidbelasting zijn onderzocht, en tot welke maatregelen en welke hogere waarden een doelmatigheidsbeoordeling aan de hand van het maatregel- en schermencriterium leidt. In onder meer de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2007 in zaak nr.
200600229/1is overwogen dat toepassing van dit criterium niet in strijd is met de Wet geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving. Bij toepassing van dit criterium spelen niet alleen financiële overwegingen een rol, maar worden de kosten van geluidbeperkende maatregelen afgewogen tegen de te behalen geluidreductie.
De woning van [appellant sub 1] is gelegen in het gebied Rijnsweerd, dat gebied wordt in het Hoofdrapport aangeduid als deelgebied 8. Uit het Specifiek bijlagenrapport (bijlage 4, tabel 4.8) volgt dat de toekomstige geluidbelasting (met geadviseerde geluidmaatregelen) op de woning van [appellant sub 1] gelijk is aan de heersende geluidbelasting en 47 dB op 1,5 meter hoogte en 49 dB op 4,5 meter hoogte bedraagt.
2.7.2. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitkomsten van deze doelmatigheidsbeoordeling onjuist zijn. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de minister niet op goede gronden heeft kunnen kiezen voor de in het tracébesluit vastgestelde maatregelen.
De beroepsgrond faalt.
Luchtkwaliteit
2.8. [appellant sub 2] en anderen hebben kritiek op de berekeningen die aan het NSL ten grondslag liggen en betogen dat niet vaststaat of met het NSL tijdig aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan worden voldaan, omdat het NSL daartoe onvoldoende compenserende maatregelen bevat en het rapport van het RIVM "Monitoringsrapportage NSL - stand van zaken Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit 2010" (hierna: de monitoringsrapportage) langs de bak van Amelisweerd in 2015 overschrijdingen laat zien van stikstofdioxide (NO2), terwijl de aanleg van rijstroken volgens hen nog tot extra overschrijdingen zal leiden. Dit is volgens hen bovendien in strijd met de voorwaarden waaronder de Europese Commissie derogatie heeft verleend.
[appellant sub 2] en anderen hebben voorts gronden aangevoerd die ertoe strekken - kort weergegeven - dat geen juiste toepassing is gegeven aan de in de Wet milieubeheer opgenomen bepalingen over het NSL. Zo is het volgens hen onduidelijk welke gevolgen van het tracébesluit voor de luchtkwaliteit in het NSL zijn berekend respectievelijk opgenomen. Verder is volgens hen in de monitoringstool van een aantal onjuiste uitgangspunten uitgegaan, zoals het hanteren van onjuiste verkeersgegevens en het ontbreken van wettelijk voorgeschreven toetspunten, zodat de omvang van de in het NSL opgenomen effecten niet controleerbaar is. Volgens [appellant sub 2] en anderen had moeten worden aangetoond dat met het NSL aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit zal worden voldaan.
Zij betogen voorts dat het motief van Rijkswaterstaat - het verwerken van de verkeerstoename en het oplossen van files - niet strookt met de cijfers die bij de berekening van de luchtkwaliteit in de effectbeoordeling luchtkwaliteit MER worden gebruikt
2.8.1. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de in de richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB 2008 L 152) (hierna: richtlijn 2008/50/EG) gestelde grenswaarden voor onder meer zwevende deeltjes en stikstofdioxide opgenomen.
Ingevolge artikel 5.12, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, stelt de minister van VROM (thans: Infrastructuur en Milieu) met betrekking tot een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde die op of na het daarbij behorende tijdstip wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, een programma vast dat is gericht op het bereiken van die grenswaarde.
Ingevolge het vijfde lid, kort weergegeven en voor zover hier van belang, worden in het programma geen besluiten opgenomen indien het aannemelijk is dat deze besluiten een overschrijding of verdere overschrijding van een geldende grenswaarde tot gevolg hebben op het tijdstip waarop, met toepassing van het uitstel als bedoeld in artikel 22 van richtlijn 2008/50/EG, aan de in bijlage 2 opgenomen grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2) moet worden voldaan.
Ingevolge het twaalfde lid, voor zover hier van belang, kunnen bestuursorganen die het aangaat, na een daartoe strekkende melding aan de minister van VROM (thans: Infrastructuur en Milieu), een of meer in het programma genoemde of beschreven maatregelen, ontwikkelingen of besluiten wijzigen of vervangen, of een of meer maatregelen, ontwikkelingen of besluiten aan het programma toevoegen, indien bij de betreffende melding aannemelijk wordt gemaakt dat die gewijzigde, vervangende of nieuwe maatregelen, ontwikkelingen of besluiten per saldo passen binnen of in elk geval niet in strijd zijn met het programma.
Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, samen met het tweede lid, onder d, - voor zover thans van belang - kan een tracébesluit dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden vastgesteld indien dit besluit betrekking heeft op een ontwikkeling die is genoemd in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12, eerste lid, vastgesteld programma.
Ingevolge het derde lid, kort weergegeven en voor zover hier van belang, vindt wanneer artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van toepassing is, met betrekking tot de effecten van het desbetreffende besluit geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit plaats voor een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde.
2.8.2. Op grond van artikel 5.12, eerste lid, van de Wet milieubeheer is reeds voor het nemen van het tracébesluit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: NSL) vastgesteld.
2.8.3. Artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer is van toepassing wanneer, voor zover hier van belang, hetzij de ontwikkeling is genoemd in het NSL, hetzij de ontwikkeling past binnen of in elk geval niet in strijd is met het NSL.
Het project A27 Lunetten-Rijnsweerd waarop het tracébesluit ziet is als ontwikkeling genoemd in het bij de melding van 13 juli 2010 gewijzigde NSL, zodat aan het eerstgenoemde criterium is voldaan. Reeds gelet hierop is artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van toepassing.
2.8.4. Gelet op bovenvermelde bepalingen in de Wet milieubeheer behoefde geen toetsing plaats te vinden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Reeds in de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2011, in zaak nr.
201008134/1/M2is geoordeeld dat de hiervoor vermelde bepalingen niet in strijd zijn met richtlijn 2008/50/EG, omdat de grenswaarden voor zwevende deeltjes en stikstofdioxide ingevolge de richtlijn en gezien de toepassing van artikel 22 van die richtlijn pas vanaf 11 juni 2011 onderscheidenlijk 1 januari 2015 gelden. Tevens heeft de Afdeling geoordeeld dat de bepalingen over het NSL in titel 5.2 van de Wet milieubeheer - die zijn gericht op het bereiken van de grenswaarden, voorzien in jaarlijkse rapportages over de voortgang en de uitvoering van het programma en een bevoegdheid van de minister om het programma aan te passen wanneer deze rapportages daartoe aanleiding geven - evenmin in strijd zijn met artikel 22 van richtlijn 2008/50/EG.
De Afdeling ziet in de onderhavige procedure geen aanleiding voor een ander oordeel. Nu uit het vorenstaande volgt dat de systematiek met betrekking tot de bepalingen over het NSL niet in strijd is met artikel 22 van richtlijn 2008/50/EG, volgt daar tevens uit dat deze evenmin in strijd is met de voorwaarden waaronder de Europese Commissie derogatie heeft verleend.
2.8.5. In haar uitspraak van 31 maart 2010 in zaak nr.
200900883/1/H1, heeft de Afdeling overwogen dat een exceptieve toetsing van het NSL aan artikel 5.12 van de Wet milieubeheer mogelijk is. In het verlengde daarvan moet worden geoordeeld dat eveneens een exceptieve toetsing mogelijk is van de op 13 juli 2010 gemelde wijzigingen van het NSL met toepassing van artikel 5.12, twaalfde lid.
Gezien de eisen die in artikel 5.12, eerste en vijfde lid, aan het NSL zijn gesteld en de eisen die in het twaalfde lid aan een wijziging zijn gesteld, komt de exceptieve toetsing er in dit geval op neer dat moet worden beoordeeld of het NSL is gericht op het bereiken van de grenswaarden, na opname van het project A27 Lunetten-Rijnsweerd zoals omschreven in de melding van 13 juli 2010. Verder dient te worden beoordeeld of aannemelijk kon worden geacht dat de opname van het project A27 Lunetten-Rijnsweerd in het NSL geen overschrijding of verdere overschrijding van de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) veroorzaakt.
2.8.6. Het NSL is gericht op het bereiken van de in bijlage 2 opgenomen grenswaarden die op of na het daarbij behorende tijdstip worden overschreden of dreigen te worden overschreden. In dit kader overweegt de Afdeling dat de Wet milieubeheer voorziet in een systeem om ervoor te zorgen dat het programma gericht blijft op het bereiken van deze grenswaarden. Dit gebeurt door middel van de in artikel 5.14 van deze wet geregelde jaarlijkse rapporten over de voortgang en uitvoering van het programma alsmede de in artikel 5.12, tiende en twaalfde lid, van deze wet opgenomen bevoegdheid om het programma aan te passen. Deze systematiek biedt ruimte om te komen tot het beoogde eindresultaat. Wanneer, zoals in dit geval, de juistheid van de bij het NSL gehanteerde uitgangspunten wordt bestreden, bestaat voor het oordeel dat het NSL onrechtmatig is alleen grond indien wordt aangetoond dat het redelijkerwijs niet mogelijk is - ook niet met een verdere bijstelling van het programma - de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden op de betrokken data te halen.
2.8.7. Met de kanttekeningen die [appellant sub 2] en anderen hebben geplaatst bij de berekeningen die aan het NSL ten grondslag liggen en de uitgangspunten van de gehanteerde monitoringstool, hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat het redelijkerwijs niet mogelijk is bij het project A27 Lunetten-Rijnsweerd - ook niet met verdere bijstelling van het NSL - de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden op de betrokken data te halen.
Wat betreft de door [appellant sub 2] en anderen in de monitoringsrapportage geconstateerde overschrijdingen van stikstofdioxide (NO2) langs de bak van Amelisweerd in 2015, wijst de Afdeling erop dat de minister op 6 december 2010 naar aanleiding van die monitoringsrapportage, voor zover van belang, opnieuw een melding als bedoeld in artikel 5.12, twaalfde lid van de Wet milieubeheer heeft gedaan waarin onder meer het huidige NSL maatregelenpakket voor stikstofdioxide (NO2) is bezien en extra stikstofdioxide-reducerende maatregelen (schermen) aan het NSL zijn toegevoegd om de knelpunten op te lossen. Voor de A27 is geconstateerd dat er geen voor overschrijding van grenswaarden relevante gebieden of objecten (meer) zijn.
2.8.8. Gelet op het vorenoverwogene hebben [appellant sub 2] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het redelijkerwijs niet mogelijk is - ook niet met bijstelling van het NSL - de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden op de relevante data te halen. Nu exceptieve toetsing van het NSL aan artikel 5.12 van de Wet milieubeheer niet tot de conclusie leidt dat het NSL buiten toepassing moet blijven, volgt uit artikel 5.16 van de Wet milieubeheer dat geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit plaatsvindt voor de in bijlage 2 opgenomen grenswaarden. Hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd over de juistheid van de bij de voorbereiding van het tracébesluit uitgevoerde effectbeoordeling luchtkwaliteit MER kan gelet hierop onbesproken blijven.
2.8.9. Voor zover het beroep van [appellant sub 2] en anderen ziet op de uitvoering van de monitoring, door gebruik te maken van de monitoringstool 2010, overweegt de Afdeling dat dit beroep, wat daar verder ook van zij, het bereik van het bestreden besluit te buiten gaat. Een inhoudelijke bespreking daarvan is dan ook niet aan de orde.
2.8.10. De beroepsgronden over luchtkwaliteit falen.
Stikstofoxide
2.9. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de emissie van stikstofoxide (NOx) ten gevolge van het tracébesluit zal stijgen, terwijl deze nu al boven het EUplafond van 260 kTon/jaar ligt. Dit is volgens hen in strijd met richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (hierna: de NEC-richtlijn).
2.9.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de NEC-Richtlijn beperken de lidstaten uiterlijk in 2010 hun jaarlijkse nationale emissies, voor zover hier van belang, voor stikstofoxiden (NOx) tot hoeveelheden die niet groter zijn dan de emissieplafonds van bijlage I, rekening houdend met eventuele wijzigingen die worden voorgeschreven door communautaire maatregelen welke naar aanleiding van de in artikel 9 bedoelde verslagen worden genomen.
Ingevolge het tweede lid dragen de lidstaten er zorg voor dat de in bijlage I aangegeven emissieplafonds na het jaar 2010 niet worden overschreden.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, stellen de lidstaten uiterlijk op 1 oktober 2002 programma's op voor een geleidelijke reductie van de nationale emissies van de in artikel 4 vermelde verontreinigende stoffen, teneinde uiterlijk in 2010 aan de nationale emissieplafonds van bijlage I te voldoen.
2.9.2. De Afdeling heeft in de uitspraak van 30 november 2011 in zaak nr.
200708144/1/M1-Aoverwogen dat - in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 mei 2011 in de gevoegde zaken C-165/09 tot en met C-167/09 (www.curia.europa.eu) - artikel 4 van de NEC-richtlijn particulieren geen rechten toekent en voorts dat artikel 6 van de NEC-richtlijn de rechtstreeks getroffen particulieren wel rechten toekent die voor de nationale rechterlijke instanties kunnen worden ingeroepen. Zo kunnen particulieren vorderen dat de lidstaten gedurende de overgangsperiode van 27 november 2002 tot en met 31 december 2010 in het kader van nationale programma's passende en samenhangende beleidsopties en maatregelen vaststellen of plannen, die in hun geheel genomen geschikt zijn om de emissies van de bedoelde verontreinigde stoffen te beperken, zodat uiterlijk eind 2010 aan de nationale plafonds van bijlage I bij die richtlijn wordt voldaan. Voorts kunnen particulieren vorderen dat de daartoe opgestelde programma's voor het publiek en de relevante organisaties beschikbaar worden gesteld door middel van heldere begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke informatie.
2.9.3. Het bestreden besluit behelst een tracébesluit dat is vastgesteld na 31 december 2010 en heeft, zoals volgt uit rechtsoverweging 2.5.1. van voormelde uitspraak van de Afdeling van 30 november 2011, geen betrekking op samenhangende beleidsopties en maatregelen zoals bedoeld in rechtsoverweging 2.5 van die uitspraak en behoefde daarop ook geen betrekking te hebben. Een beroep op artikel 6 van de NEC-richtlijn is in dit geval derhalve niet aan de orde. Voorts volgt uit die uitspraak dat een particulier geen algemene aanspraak toekomt op het treffen van maatregelen ten aanzien van een specifiek besluit die ertoe leiden dat de jaarlijkse nationale emissies van NOx worden beperkt tot hoeveelheden die niet groter zijn dan de nationale emissieplafonds. De nationale emissieplafonds behoeven derhalve niet te worden gerekend tot het toetsingskader voor het nemen van een tracébesluit.
De beroepsgrond faalt.
Landschap en natuur
2.10. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de gevolgen vanwege het tracébesluit voor het landschap en de natuur onvoldoende zijn onderzocht. Zij vrezen schade aan landschap aan natuur.
2.10.1. De minister stelt zich op het standpunt dat de gevolgen voor landschap en natuur voldoende zijn onderzocht. Het tracébesluit voorziet in een beperkte ruimtelijke ingreep. Voor de twee extra rijstroken die worden gerealiseerd wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande ruimte binnen het dwarsprofiel van de weg. Op bepaalde plaatsen is het noodzakelijk om een (beperkt) deel van de buiten- of middenberm te verharden, aldus de minister.
2.10.2. De gevolgen van het project op het landschap zijn onderzocht en weergegeven in het rapport van DHV B.V. "A27 Lunetten-Rijnsweerd Deelrapport: Landschap, cultuurhistorie en archeologie" van maart 2010. Volgens dat deelrapport zijn er geen mitigerende of compenserende maatregelen nodig, gezien de beperkte effecten voor landschap, cultuurhistorie en archeologie.
2.10.3. Voorts zijn de effecten op de natuur onderzocht en weergegeven in het rapport van DHV B.V. "Natuurtoets extra rijstroken A27 Lunetten-Rijnsweerd, Toets natuurwetgeving", van maart 2010 (hierna: de natuurtoets). Volgens de natuurtoets is niet getoetst aan de Boswet, omdat er geen bomen worden gekapt. Binnen de invloedsfeer van het traject bevinden zich volgens de natuurtoets geen Natura 2000-gebieden en geen beschermde natuurmonumenten. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Oostelijke Vechtplassen) ligt op ongeveer 6,8 kilometer afstand en het dichtstbijzijnde beschermde natuurmonument (de Raaphof) ligt op ongeveer 5 kilometer afstand van het tracé. Effecten daarop zijn volgens de natuurtoets volledig uit te sluiten. Volgens de natuurtoets kan daarom op voorhand worden uitgesloten dat significante gevolgen te verwachten zijn, zodat er op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 geen verplichting bestaat een passende beoordeling te maken.
Ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur (EHS) geldt dat het project buiten de EHS wordt uitgevoerd. Ter actualisatie van de MER A27 Lunetten-Rijnsweerd zijn de mogelijke effecten van de ligging van het tracé ten opzichte van de EHS beschreven en onderzocht in de memo Flora, fauna en ecologie, onderdeel EHS A27 Lunetten-Rijnsweerd, van januari 2011 (hierna: de memo). Volgens de memo zijn er geen negatieve effecten te verwachten.
De gevolgen van het tracébesluit zijn volgens de natuurtoets voor geen enkele beschermde plant- of diersoort in strijd met de Flora- en faunawet en daarom behoeft geen ontheffing op grond van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.
2.10.4. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek zodanige gebreken of leemten vertoont dat de minister zich hierop niet heeft mogen baseren.
Voorts geeft hetgeen [appellant sub 2] en anderen aanvoeren geen aanleiding voor het oordeel dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Flora- en faunawet niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van de wegverbreding in de weg staat. Geen grond bestaat voor het oordeel dat hij het tracébesluit in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
De beroepsgrond faalt.
Belangenafweging
2.11. [appellant sub 2] en anderen stellen dat de minister bij het vaststellen van het tracébesluit niet alleen het wettelijk toetsingskader had mogen hanteren, maar dat hij in de belangenafweging ook de verslechtering van hun woon- en leefklimaat door de geluidbelasting op hun woningen, de verslechtering van de luchtkwaliteit en schade aan de natuur had moeten betrekken. Deze afweging van belangen ontbreekt volgens hen.
2.11.1. Zoals de Afdeling onder meer in haar uitspraak van 4 januari 2012 in zaak nr.
201104518/1/R4heeft overwogen, vergt de vaststelling van een tracébesluit een belangenafweging waarbij politieke en bestuurlijke inzichten een belangrijke rol spelen. Bij deze afweging, waarbij ook voor- en nadelen van alternatieven dienen te worden betrokken, heeft de minister beleidsvrijheid. De rechter heeft niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. De rechter kan slechts concluderen dat de door de minister te maken belangenafweging in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wanneer de betrokken belangen zodanig onevenwichtig zijn afgewogen, dat de minister niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
2.11.2. Uit de toelichting volgt dat het tracébesluit leidt tot een afname van de congestie op de A27 Lunetten-Rijnsweerd en een afname van het sluipverkeer in de omgeving, terwijl geen sprake is van een onevenredig negatief effect ten aanzien van enig milieuaspect in de omgeving van [appellant sub 2] en anderen. Voor de woningen van [appellant sub 2] en anderen, voor zover deze in het onderzoeksgebied liggen, neemt de geluidbelasting af, kan worden voldaan aan de voor luchtkwaliteit gestelde grenswaarden en zijn de effecten op landschap en natuur beperkt.
2.11.3. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de minister, gelet op de toetsingsmaatstaf verwoord onder rechtsoverweging 2.11.1., de belangen zodanig onevenwichtig heeft afgewogen dat de minister niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Deze beroepsgrond faalt.
Schade
2.12. [appellant sub 2] en anderen stellen dat het tracébesluit een waardedaling van hun woningen tot gevolg zal hebben.
2.12.1. De Afdeling ziet wat betreft de gestelde waardedaling van de woningen van [appellant sub 2] en anderen geen aanleiding voor het oordeel dat de minister ten aanzien van een vergoeding van eventuele schade niet in redelijkheid met een verwijzing naar de Nadeelcompensatieregeling heeft kunnen volstaan.
Indien [appellant sub 2] en anderen schade lijden, of zullen lijden als gevolg van het tracébesluit, kan ingevolge artikel 20d van de Tracéwet in samenhang bezien met artikel 7 van het tracébesluit, op grond van de Nadeelcompensatieregeling een verzoek om schadevergoeding bij de minister worden ingediend.
Deze beroepsgrond faalt.
Conclusie
2.13. De beroepen zijn ongegrond.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2012
25 januari 2012
375-632.