201102537/1/R1.
Datum uitspraak: 25 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Stein,
2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 2]), gevestigd onderscheidenlijk wonend te Urmond, gemeente Stein,
de raad van de gemeente Stein,
verweerder.
Bij besluit van 16 december 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2011, en de [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2011, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. W. Mesters, en de raad, vertegenwoordigd door E.J.M. Claessen en mr. B.B.M. Lemmens, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een actuele planologisch juridische regeling voor het buitengebied van Stein.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.2. [appellant sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte aan een deel van zijn gronden, welke voorheen in gebruik waren bij het bedrijf van zijn overleden zoon om zijn bedrijfsmiddelen te parkeren, de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" heeft toegekend. [appellant sub 1] voert aan dat dit deel van de gronden bij zijn camping dient te worden gevoegd. Volgens [appellant sub 1] is geen sprake van een nieuwe ontwikkeling, omdat al in juli 2007 een vergunning voor het gebruik als camping is verleend. De desbetreffende gronden zijn volgens hem reeds jaren als parkeermogelijkheid voor de campinggasten in gebruik.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat ter plaatse gezocht dient te worden naar agrarische hervestiging dan wel invulling met agrarisch verwante bedrijvigheid. Voorts ligt het desbetreffende perceelsdeel afgescheiden van de camping en maakt het geen onderdeel daarvan uit, aldus de raad.
2.2.2. In het voorliggende plan is aan het perceel van [appellant sub 1] de bestemming "Recreatie" toegekend. Voorts is aan de gronden die [appellant sub 1] aan de camping wil toevoegen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf.
Ingevolge artikel 12, lid 12.1, zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor een kampeerterrein.
2.2.3. In het voorheen geldende plan "Buitengebied ten oosten van het Julianakanaal" was aan de gronden die [appellant sub 1] wil gebruiken voor zijn camping de bestemming "Agrarisch bouwperceel A (b)" toegekend.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften waren de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor agrarische doeleinden.
2.2.4. Op 12 juli 2007 is aan [appellant sub 1] een gebruiksvergunning verleend inzake het in gebruik mogen hebben/houden van een terrein ten behoeve van een camping gelegen aan de Hokkelderweg te Elsloo. Deze vergunning heeft mede betrekking op de gronden die [appellant sub 1] bij zijn camping wil voegen. In deze vergunning is vermeld dat tegen het verlenen daarvan geen bezwaren bestaan uit hoofde van de Brandbeveiligingsverordening. Het betreft het in gebruik hebben/houden van een inrichting op grond van artikel 2.1.1 in samenhang gelezen met artikel 1.1 van de Brandbeveiligingsverordening.
2.2.5. De Afdeling stelt vast dat de gebruiksvergunning is verleend omdat er geen bezwaren bestaan uit hoofde van de Brandbeveiligingsverordening van de gemeente. In het kader van deze gebruiksvergunning is geen ruimtelijke afweging gemaakt. Gelet hierop betekent het enkele gegeven dat [appellant sub 1] een gebruiksvergunning heeft gekregen niet dat dit deel van het perceel als deel van de camping bestemd dient te worden. De Afdeling overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het desbetreffende deel van het perceel niet de bestemming "Recreatie" wordt toegekend. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is gemaakt dat de desbetreffende gronden onderdeel uitmaken van de camping. Tevens heeft de raad ter zitting onweersproken gesteld dat in de nabije omgeving een veehouderij is gelegen, waardoor bij eventuele uitbreiding van de camping rekening gehouden dient te worden met de bestaande rechten van de veehouderij en de daarbij horende afstandsnormen.
2.3. Verder betoogt [appellant sub 1] dat het plan het ten onrechte niet mogelijk maakt om op een deel van zijn perceel aan de Horsterweg kadastraal bekend gemeente Elsloo sectie B nummer 490 parkeergelegenheid te realiseren. In dit verband verwijst [appellant sub 1] naar de in juli 2007 verkregen vergunning van het gebruik als camping. Volgens [appellant sub 1] wordt het desbetreffende deel van het perceel al jaren gebruikt als parkeergelegenheid. Dat gebruik had in ieder geval onder het overgangsrecht moeten worden gebracht, aldus [appellant sub 1].
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 1] aan de gebruiksvergunning geen recht kan ontlenen op een bestemming ten behoeve van zijn camping. Voorts wijst de raad er op dat de groene inrichting en de hoge landschappelijke waarde aan een planologische verandering als door [appellant sub 1] gewenst in de weg staan.
2.3.2. Aan het desbetreffende deel van het perceel aan de Horsterweg is de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden bestemd voor:
a. duurzaam agrarisch grondgebruik;
b. behoud, herstel dan wel ontwikkeling van de aldaar voorkomende natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische- en archeologische waarden:
c. bescherming van de waarden van het natuurgebied Bunderbos;
d. natuurlijk afvloeiing en tijdelijke berging van water (primair water) alsmede de overstort van rioolwater en opvang van hemelwater voor zover het betreft bestaande regenwaterbuffers ter plaatse van de aanduiding 'waterberging';
e. extensief recreatief medegebruik;
g. de instandhouding en uitbreiding en waterremmende en erosiebeperkende landschapselementen.
2.3.3. Het enkele gegeven dat een gebruiksvergunning is verleend omdat geen bezwaren bestaan uit hoofde van de brandveiligheid betekent niet dat het perceel in het voorliggende plan ten behoeve van de camping bestemd dient te worden. Een ruimtelijke afweging ter zake is in het kader van die vergunning niet gemaakt. Gelet hierop en nu de raad onweersproken te kennen heeft gegeven dat de parkeergelegenheid afbreuk zal doen aan de groene inrichting en de hoge landschappelijke waarde ter plaatse, heeft de raad in redelijkheid aan het desbetreffende deel van het perceel aan de Horsterweg de bestemming "Agrarisch met waarden" kunnen toekennen. Daarbij is voorts in aanmerking genomen dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het desbetreffende deel van het perceel in gebruik is als parkeergelegenheid ten behoeve van de camping.
2.4. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van de [appellante sub 2]
2.5. De [appellante sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte aan het perceel, gelegen aan de Bergerweg, kadastraal gemeente Urmond, sectie A, nummer 454, niet een agrarische bedrijfsbestemming heeft toegekend. De [appellante sub 2] betoogt dat haar bedrijf door het voorziene plan en door het aangrenzende bestemmingsplan "Bramert-Noord", waarin een deel van haar bedrijf niet als zodanig is bestemd, belemmerd zal worden in de continuering van haar bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling. Het gegeven dat voor de raad bij het doorgaan van de woningbouwontwikkeling in het gebied Bramert-Noord een inspanningsverplichting geldt tot verplaatsing van de melkveestal naar het perceel, kadastraal gemeente Urmond, sectie A, nummer 454, geeft volgens de [appellante sub 2] niet voldoende zekerheid. Hetzelfde geldt volgens de [appellante sub 2] voor de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid.
In dat kader betoogt de [appellante sub 2] voorts dat de reactie van de raad dat de uitplaatsing van het melkveebedrijf afhankelijk is gesteld van het al dan niet doorgaan van de voorgenomen ontwikkeling van woningbouw in het bestemmingsplan "Bramert-Noord" in strijd is met de eerdere reactie van de raad op de zienswijze van de maatschap inzake het door de raad vastgestelde structuurplan van 15 februari 2007. De raad heeft door die reactie volgens de [appellante sub 2] de verwachting gewekt dat hij concreet en actief zou gaan zoeken naar een oplossing voor haar bedrijfssituatie. Volgens de [appellante sub 2] heeft de raad dan ook gehandeld in strijd met deze toezegging en heeft hij hierdoor het vertrouwensbeginsel geschonden.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het structuurplan kaderstellend is en geen juridische binding heeft. In dat verband stelt de raad zich op het standpunt dat om te voorkomen dat de mogelijke bedrijfslocatie aan de Bergerweg al verkocht wordt voordat de uitkoop van het bedrijf van de [appellante sub 2] heeft plaatsgevonden de verplaatsing van het bedrijf pas aan de orde zal komen op het moment dat een zekerheidstelling aanwezig is dat de agrarische functie in het projectgebied Bramert-Noord beëindigd zal worden. Volgens de raad houdt hij hierdoor rekening met de belangen van de [appellante sub 2] en heeft hij het vertrouwensbeginsel dan ook niet geschonden.
2.5.2. Aan het perceel, gelegen aan de Bergerweg, kadastraal gemeente Urmond, sectie A, nummer 454, is de bestemming "Agrarisch" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:
a. duurzaam agrarisch grondgebruik;
b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aldaar voorkomende landschappelijke en archeologische waarden;
c. agrarisch getinte hobbyactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch getinte hobbyactiviteiten';
d. extensief recreatief medegebruik;
f. geluidwerende voorzieningen;
g. de instandhouding en uitbreiding van waterremmende en erosiebeperkende landschapselementen.
Ingevolge lid 3.6, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Agrarisch" te wijzigen in de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf".
2.5.3. De raad stelt zich in zijn reactie op de zienswijze ten aanzien van het ontwerpstructuurplan op het standpunt dat buiten het ontwerp van het structuurplan om overleg zal worden gevoerd over de uitplaatsing van het melkveebedrijf, welke afhankelijk is gesteld van het al of niet doorgaan van de voorgenomen ontwikkeling van woningbouw in het bestemmingsplan "Bramert Noord". Zoals eerder aangegeven, zal met de betrokken maatschap een overeenkomst worden aangegaan, aldus de raad in zijn reactie. Voorts stelt de raad zich daarbij op het standpunt dat het duidelijk mag zijn dat het leggen van een loze (niet ingevulde) ruimtelijke bouwkavel zonder dat daar concrete en harde plannen aan ten grondslag liggen, uitgesloten is. Enerzijds om in het kader van een voorgestaan efficiënt omgaan met het ruimtegebruik ontoelaatbaar ruimtebeslag te voorkomen en anderzijds omdat op dit moment geenszins duidelijk is of aan alle ruimtelijke en sectorale aspecten voldaan kan worden. De bedrijfsverplaatsing blijft gekoppeld aan de realisatie van het bestemmingsplan "Bramert Noord". Planologische medewerking aan de verplaatsing van de melkveehouderij kan via een wijzigingsbevoegdheid plaatsvinden, aldus de raad.
2.5.4. De raad heeft onweersproken te kennen gegeven dat de realisatie van het project Bramert-Noord geen onzekere ontwikkeling betreft, maar dat het niet duidelijk is wanneer deze woningbouwontwikkeling precies zal plaats vinden. Gelet hierop en nu het plan overwegend conserverend van aard is, heeft de raad in redelijkheid de bestemming "Agrarisch" aan het desbetreffende perceel kunnen toekennen. In dit verband is van belang dat niet is gebleken dat de werkzaamheden van de [appellante sub 2] op zodanige wijze door het voorliggende plan zullen worden aangetast dat zij deze niet meer kan uitoefenen. Voorts is in aanmerking genomen dat de raad heeft aangegeven bij het doorgaan van de woningbouwontwikkeling in het gebied Bramert-Noord medewerking te zullen verlenen aan de verplaatsing van de melkveestal naar het perceel, kadastraal gemeente Urmond, sectie A, nummer 454 en dat het voorliggende plan gelet op artikel 3, lid 3.6, van de planregels voorziet in de mogelijkheid de bestemming "Agrarisch" te wijzigen in de door de [appellante sub 2] gewenste bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf". De enkele stelling dat de [appellante sub 2] zich in de toekomst wil ontwikkelen, maakt het voorgaande niet anders omdat de maatschap geen melding heeft gemaakt van concrete uitbreidingsvoornemens.
Over het betoog van de [appellante sub 2] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan voor het perceel aan de Bergerweg, kadastraal gemeente Urmond, sectie A, nummer 454, in een agrarische bedrijfsbestemming zou voorzien. De raad heeft zich in het kader van de totstandkoming van het structuurplan onder voorwaarden bereid verklaard planologische medewerking te verlenen. Hierdoor heeft de raad niet de verwachting gewekt dat in het eerst volgende plan een agrarische bedrijfsbestemming opgenomen zou worden. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
2.6. In hetgeen de [appellante sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2012