ECLI:NL:RVS:2012:BV1866

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201113392/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • G.J. Deen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake funderingsherstel woning te Dordrecht

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 januari 2012 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te Dordrecht, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 23 december 2011. De rechtbank had een verzoek om een voorlopige voorziening doorgezonden aan de Afdeling. Het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht had verzoeker op 16 juni 2011 aangeschreven om voorzieningen aan zijn woning te treffen, waaronder het aanbrengen van een nieuwe fundering. Verzoeker was verzocht om binnen zes weken een schriftelijke verklaring te overleggen waarin hij bereidheid toonde om mee te werken aan het funderingsherstel. Bij niet-naleving zou het college de werkzaamheden zelf laten uitvoeren.

Tijdens de zitting op 16 januari 2012 heeft het college verklaard dat de aannemer op 18 januari 2012 zou beginnen met de werkzaamheden. Verzoeker vroeg om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat deze werkzaamheden zouden aanvangen, in afwachting van de uitspraak in het hoger beroep. De Afdeling overwoog dat er voldoende reden was om aan te nemen dat het onderhoud aan de fundering noodzakelijk was. De kosten van het funderingsherstel, die door het college op € 87.396,- waren geschat, zouden in de bodemprocedure aan de orde komen. Gezien het belang van het college bij een spoedige aanvang van de werkzaamheden, werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201113392/2/H1.
Datum uitspraak: 16 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Dordrecht,
verzoeker,
tegen de uitspraak van voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht (hierna: de voorzieningenrechter) van 23 december 2011 in zaken nrs. 11/807 en 11/1554 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht (hierna: het college).
Openbare zitting gehouden op 16 januari 2012 om 13.15 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. R.W.L. Loeb voorzitter (vz.)
ambtenaar van staat: mr. G.J. Deen
Verschenen:
[verzoeker], in persoon;
Het college, vertegenwoordigd door mr. drs. J.E. Ossewaarde, werkzaam bij de gemeente.
Procesverloop
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 23 december 2011, verzonden op dezelfde dag, van de voorzieningenrechter. De rechtbank heeft het bij haar op 27 december 2011 ingekomen verzoek een voorlopige voorziening te treffen doorgezonden aan de Afdeling.
De voorzitter
wijst het verzoek af.
Daartoe overweegt hij het volgende.
Bij het in bezwaar in stand gelaten besluit van 16 juni 2011 heeft het college [verzoeker] op voet van artikel 13 van de Woningwet aangeschreven om voorzieningen aan de woning aan de [locatie 1] te Dordrecht te treffen, bestaande uit het aanbrengen van een nieuwe fundering die het stabiele draagvermogen kan leveren. In het besluit is [verzoeker] medegedeeld dat hij binnen zes weken na de verzending ervan een schriftelijke verklaring dient te overleggen, waaruit blijkt dat hij alsnog bereid is mee te werken aan het bloksgewijs funderingsherstel van de bouwkundige eenheid waartoe de woning behoort. Voorts heeft het college [verzoeker] op straffe van bestuursdwang gelast om aan voormelde aanschrijving te voldoen. In de last is vermeld dat het college de voorzieningen aan de fundering van de woning van gemeentewege zal laten uitvoeren conform de aan de aannemer verleende omgevingsvergunning, indien [verzoeker] na afloop van de gestelde termijn niet aan de last heeft voldaan. Niet in geschil is dat [verzoeker] niet aan de aanschrijving heeft voldaan.
Ter zitting heeft het college verklaard dat het de aannemer opdracht heeft gegeven om 18 januari 2012 te beginnen met uitvoering van de werkzaamheden in het kader van het bloksgewijs funderingsherstel van de woningen in de [locatie 2], waartoe de woning van [verzoeker] behoort. Het verzoek strekt ertoe om in afwachting van het oordeel van de Afdeling op het hoger beroep te voorkomen dat een aanvang wordt gemaakt met de uitvoering van deze werkzaamheden.
Naar voorlopig oordeel bestaat voldoende reden om aan te nemen dat het voorziene onderhoud aan de fundering van de bouwkundige eenheid [locatie 2] nodig is. De vraag of de aan het funderingsherstel van zijn pand verbonden kosten, die naar het college ter zitting heeft gesteld € 87.396,- bedragen, voor rekening van [verzoeker] behoren te komen, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure en zal in de bodemprocedure onderzocht moeten worden. Gelet hierop en nu het college een groot belang heeft bij een spoedige aanvang van de herstelwerkzaamheden, bestaat aanleiding het verzoek af te wijzen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
w.g. Loeb w.g. Deen
voorzitter ambtenaar van staat
604.