201105316/1/A4.
Datum uitspraak: 1 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Assen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 29 maart 2011 in zaak nr. 10/298 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Assen.
Bij besluit van 5 november 2008 heeft het college aan [wederpartij] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van een woning op het perceel [locatie] te Assen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 18 maart 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 5 november 2008 herroepen en de vrijstelling en bouwvergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 29 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 maart 2010 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 mei 2011.
Bij besluit van 10 november 2011 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar opnieuw gegrond verklaard, het besluit van 5 november 2008 herroepen en de vrijstelling en bouwvergunning alsnog geweigerd.
Bij brief van 28 november 2011 heeft [wederpartij] beroepsgronden aangevoerd tegen dit besluit.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.J. Poelman, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Pronk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [wederpartij], in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], daar als partij gehoord.
2.1. Het bouwplan ziet, kort weergegeven, op het vergroten van de woning op het perceel door het vergroten van de keuken op de begane grond en het toevoegen van een schuin aflopende verdieping op de bestaande berging. Deze uitbreiding is geprojecteerd direct tegen de grens met het perceel van [appellant].
2.2. Ingevolge het geldende bestemmingsplan "Assen Noord" rust op het perceel de bestemming "woondoeleinden".
Ingevolge artikel 3, onder B, eerste lid, van de planvoorschriften, mogen op de tot "woondoeleinden" bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor woonhuizen i.c. hoofdgebouwen geldt dat:
a. deze uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
b. de afstand van een vrijstaand hoofdgebouw respectievelijk blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 3 m bedraagt, dan wel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
c. de bestaande goothoogte en hoogte gehandhaafd worden;
d. de bestaande dakhelling en nokrichting gehandhaafd worden.
2.3. Het bouwplan is met de vier voormelde bouwvoorschriften in strijd. Teneinde niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het college bij het besluit van 5 november 2008 vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend.
Bij het besluit op bezwaar van 18 maart 2010 heeft het college alsnog geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen. Het college heeft daaraan het advies van de Algemene commissie bezwaarschriften (hierna: de commissie bezwaarschriften) van 27 januari 2009 ten grondslag gelegd waarin, samengevat, is overwogen dat de inbreuk van het bouwplan op de belangen van [appellant], mede gelet op de opeenstapeling van overschrijdingen, onevenredig is.
2.4. De rechtbank heeft het door [wederpartij] hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard. Samengevat heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2006 in zaak nr.
200503311/1, overwogen dat het college bevoegd is om in bezwaar terug te komen van de aanvankelijk verleende vrijstelling, mits het deugdelijk motiveert waarom het van inzicht is veranderd. Volgens de rechtbank heeft het college de in het besluit op bezwaar vervatte wijziging van zijn standpunt onvoldoende gemotiveerd, nu het niet is ingegaan op de stedenbouwkundige aspecten van het bouwplan en de punten waarop bij het primaire besluit vrijstelling is verleend van het bestemmingsplan. Niet is gebleken dat de aard van de strijdigheden met het bestemmingsplan in de afweging is betrokken, aldus de rechtbank.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte, onder verwijzing naar de uitspraak van 1 maart 2006, heeft overwogen dat het college in het besluit op bezwaar niet is ingegaan op de stedenbouwkundige aspecten van het bouwplan. Hij wijst in dit verband op de overweging in het overgenomen advies van de commissie bezwaarschriften, inhoudende dat het bouwplan qua volume vrij fors oogt en dat er door het plan een vrij massieve wand ontstaat die impact en uitstraling heeft op de bewoning van de aangrenzende woning.
2.5.1. Naar aanleiding van een tegen een besluit gemaakt bezwaar is het college op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) tot een volledige heroverweging van dat besluit gehouden. Het college kan in de aangevoerde bezwaren aanleiding vinden om van inzicht te veranderen en terug te komen op het besluit. Het besluit op bezwaar dient ingevolge artikel 7:12 van de Awb wel te berusten op een deugdelijke motivering.
2.5.2. In het besluit op bezwaar en het daaraan ten grondslag gelegde advies van de commissie bezwaarschriften is vermeld met welke planvoorschriften het bouwplan in strijd is. Voorts is in het advies opgemerkt dat het bouwplan qua volume vrij fors oogt en op ten minste vier punten in betekenende mate strijd oplevert met de planvoorschriften. Daarmee is echter onvoldoende weergegeven in welke mate het bouwplan afwijkt van en een inbreuk vormt op het in het bestemmingsplan neergelegde planologische regime, hetgeen mede van belang is voor de te wegen gevolgen voor nabijgelegen percelen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college in het besluit op bezwaar aldus onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe het de stedenbouwkundige aspecten van het bouwplan heeft gewogen. Dit klemt te meer nu in het mede aan het besluit op bezwaar ten grondslag liggende advies van het Ruimtelijke Plan Overleg de strijd met de planvoorschriften als vrij beperkt is aangemerkt. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar dan ook terecht vernietigd wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Bij besluit van 10 november 2011 heeft het college, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, opnieuw besloten op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 5 november 2008. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Bij dit besluit heeft het college het bezwaar van [appellant] opnieuw gegrond verklaard, het besluit van 5 november 2008 herroepen en de vrijstelling en bouwvergunning alsnog geweigerd. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de woning als gevolg van de opbouw op de verdieping geen eenduidige massa meer heeft. Daarbij is de hoogte van de nieuwbouw volgens het college te weinig ondergeschikt aan de hoogte van het hoofdgebouw, waardoor optisch moet worden gesproken van het vergroten van het hoofdgebouw. Een uitbreiding van het hoofdgebouw is volgens het college niet gewenst op de erfgrens. De impact hiervan op het perceel van [appellant] in de vorm van zicht en schaduwwerking acht het college te groot.
2.7.1. [wederpartij] betoogt dat het college met dit besluit de uitspraak van de rechtbank onvoldoende in acht heeft genomen. Volgens [wederpartij] is ook dit besluit onvoldoende gemotiveerd.
2.7.2. Dit betoog slaagt. Met het besluit van 10 november 2011 is het motiveringsgebrek niet weggenomen. Ook uit dit besluit blijkt onvoldoende in welke mate het bouwplan afwijkt van en een inbreuk vormt op het in het bestemmingsplan neergelegde planologische regime. Evenmin blijkt hoe het college de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt heeft betrokken bij zijn conclusie dat de impact van het bouwplan wat betreft zicht en schaduwwerking groot is. In dit besluit, dat het college mede op andere dan stedenbouwkundige aspecten baseert, gaat het college voorts zonder nadere motivering voorbij aan het positieve advies van de welstandscommissie van 17 september 2008.
2.8. Het beroep is gegrond. Het besluit van 10 november 2011 dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het college dient opnieuw op het bezwaar van [appellant] te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
2.9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld, bestaande uit de reiskosten die [wederpartij] heeft gemaakt om ter zitting bij de Afdeling te verschijnen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Assen van 10 november 2011, kenmerk 2011-08242, gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Assen van 10 november 2011, kenmerk 2011-08242;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Assen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 50,11 (zegge: vijftig euro en elf cent).
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012