201105378/1/A4.
Datum uitspraak: 1 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Krimpen aan de Lek, gemeente Nederlek,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 maart 2011 in zaak nr. 10/8 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Nederlek.
Bij besluit van 29 juni 2009 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Machinefabriek Krimpen B.V. een sloopvergunning onder voorwaarden verleend voor het slopen van een fabriekshal op het perceel Middelland 47 te Krimpen aan de Lek (hierna: het perceel).
Bij besluit van 20 november 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 juni 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Machinefabriek Krimpen een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. S.W.C. Bonnet, advocaat te Almere en vergezeld door J. Nagtegaal, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.D. Bouwman-van Blarkom en F.C.G. van den Bergh, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is Machinefabriek Krimpen, vertegenwoordigd door A.P. van Wijngaarden, bijgestaan door ing. J.B. Levels-Vermeer, werkzaam bij Stichting Adviescentrum Metaal te Nieuwegein, daar als partij gehoord.
2.1. De verleende vergunning ziet op het slopen van een fabriekshal, die een muur deelde met de woning van [appellant] aan de Middelland 53 (hierna: de woning). De gedeelde muur is na de sloop de uitwendige scheidingsconstructie van de woning geworden. De sloop is inmiddels voltooid.
2.2. Ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Nederlek, zoals die verordening luidde ten tijde van belang, is het verboden bouwwerken, standplaatsen en woonwagens daaronder begrepen, te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning).
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, verbinden burgemeester en wethouders aan de sloopvergunning slechts voorwaarden over:
a. de veiligheid tijdens het slopen
b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken.
Ingevolge artikel 8.1.6, voor zover hier van belang, moet een sloopvergunning worden geweigerd indien:
a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de sloopvergunning ten onrechte is verleend, nu de bescherming van zijn woning onvoldoende is gewaarborgd. Hij voert hiertoe aan dat de woning na uitvoering van de sloopwerkzaamheden is verzakt en dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met het risico daarop. Volgens [appellant] heeft het college, gelet op de historie van de woning en de staat ervan ten tijde van de aanvraag, ten onrechte het rapport "Controle bestaande vloer t.p.v. woning no. 53" van 6 mei 2009 van GCE Tiel als sloopveiligheidsplan aangemerkt en aan zijn beslissing ten grondslag gelegd. Voorts zijn de aan de vergunning gestelde voorwaarden volgens [appellant] onvoldoende specifiek. [appellant] betoogt in dit verband dat het college in het besluit op bezwaar ten onrechte de verzwakte staat van de woning als gevolg van de, hangende de procedure, bij de woning gegraven sleuven buiten beschouwing heeft gelaten.
2.3.1. Machinefabriek Krimpen heeft bij haar aanvraag om sloopvergunning onder meer detailtekeningen en het voormelde rapport van GCE Tiel gevoegd. Hieruit blijkt dat een deel van de bestaande vloer van de fabriekshal, ter plaatse van de woning, in stand wordt gelaten in verband met de stabiliteit van de gedeelde muur. Deze maatregel heeft onder meer ten doel om het gevaar van horizontale verplaatsing van de grond nabij de woning te voorkomen.
Door het college om advies gevraagd, heeft ing. L.K. Snijders van Technisch Bureau in de Krimpenerwaard de aanvraag met bijbehorende stukken beoordeeld en bij brief van 19 juni 2009 geadviseerd de gevraagde sloopvergunning onder voorwaarden te verlenen. Het college heeft dienovereenkomstig op de aanvraag besloten. Daarbij heeft het mede een aantal voorwaarden aan de vergunning verbonden ter bescherming van de naastgelegen woning. Zo moet het slopen en het verrichten van alles wat daarmee in verband staat, geschieden op veilige wijze, onder meer zodanig dat de nodige veiligheidsmaatregelen zijn genomen ten behoeve van de naburige bouwwerken, moet de stabiliteit van de resterende gevel zijn verzekerd, moeten de sloopwerkzaamheden trillingsarm worden uitgevoerd en moet de resterende gevel, die na de sloop buitenwand (uitwendige scheidingsconstructie) wordt, gaan voldoen aan de eisen die gelden voor uitwendige scheidingsconstructies, zoals bedoeld in het Bouwbesluit (inzake bestaande woningen).
2.3.2. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college bij zijn beoordeling niet heeft mogen afgaan op het rapport van GCE Tiel. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat dit rapport niet als sloopveiligheidsplan kan worden aangemerkt betekent, wat daar ook van zij, niet dat het college, door zich mede te baseren op dit rapport, van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De door [appellant] overgelegde schaderapporten van BosBoon Expertise van 27 augustus 2010 en van Dekra Experts B.V. van 10 juni 2010 en van 6 december 2011 bieden evenmin grond voor dat oordeel. In deze rapporten is een inventarisatie gemaakt van de schade die feitelijk is opgetreden. Daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat deze schade het gevolg is van het uitvoeren van sloopwerkzaamheden in overeenstemming met de verleende sloopvergunning en de daarbij gestelde voorwaarden en dat het ontstaan van deze schade voor het college voorzienbaar was. Daarbij behoefde het college uit de enkele mededeling van [appellant] in bezwaar dat er sleuven voor de aanleg van leidingen waren gegraven, niet af te leiden dat de staat van de woning daardoor was verzwakt en een nieuwe beoordeling van het gevaar van verzakking als gevolg van de vergunde sloop van de fabriekshal aangewezen was. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat het college, gezien de beschikbare gegevens en de door hem gestelde voorwaarden, in redelijkheid de bescherming van de woning in verband met het slopen voldoende gewaarborgd heeft kunnen achten.
Door sloopvergunning te verlenen op basis van onder meer de onder 2.3.1 vermelde detailtekeningen en het rapport van GCE Tiel, is verder in voldoende mate gespecificeerd op welke wijze de sloop kon plaatsvinden en met welke maatregelen werd voorzien in bescherming van de woning van [appellant]. Het college was dan ook niet gehouden om de in dat licht aan de sloopvergunning gestelde voorwaarden nader te preciseren.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012