201105409/1/A4.
Datum uitspraak:1 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te Lunteren, en anderen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 31 maart 2011 in zaken nrs. 10/3565 en 10/3566 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te Barneveld
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld.
Bij besluit van 7 april 2010 heeft het college het verzoek van [wederpartij] om ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan ten behoeve van bedrijfsactiviteiten met een hogere milieucategorie dan toegestaan op het perceel [locatie] te Barneveld (hierna: het perceel), afgewezen.
Bij besluit van 4 mei 2010 heeft het college [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast om vóór 1 januari 2011 het gebruik van de grond en opstallen van het perceel ten behoeve van het poedercoaten, moffelen en lakspuiten geheel te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 25 augustus 2010 heeft het college de door [wederpartij] de tegen beide besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij besluit van 24 november 2010 heeft het college de last gewijzigd in die zin dat de termijn waarbinnen aan de last moet worden voldaan is verlengd tot zes weken na de verzenddatum van de uitspraak van de rechtbank.
Bij uitspraak van 31 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [wederpartij] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 25 augustus 2010 vernietigd, de bezwaren van [wederpartij] tegen de besluiten van 7 april 2010 en 4 mei 2010 gegrond verklaard, het besluit van 4 mei 2010, zoals nadien bij besluit van 24 november 2010 gewijzigd, herroepen en de afwijzing van het verzoek van [wederpartij] om ontheffing gehandhaafd, onder aanpassing van de afwijzingsgrond daarvan. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen (hierna in enkelvoud: [appellant]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 juni 2011.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. Tj.P. Grünbauer, advocaat te Ede, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.P. Berg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. E. van der Hoeven, daar als partij gehoord.
2.1. Bij besluit van 17 augustus 2006 heeft het college aan [wederpartij] een binnenplanse vrijstelling verleend ten behoeve van bedrijfsactiviteiten van een hogere milieucategorie dan op grond van de vigerende planvoorschriften en bijbehorende staat van inrichtingen zijn toegestaan en een bouwvergunning voor het verbouwen en uitbreiden van een bedrijfspand op het perceel.
Bij besluit van 30 oktober 2008 heeft het college de verleende bouwvergunning ingetrokken.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de op 17 augustus 2006 verleende vrijstelling ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten op het perceel nog rechtskracht heeft en het college daardoor niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen die bedrijfsactiviteiten. Intrekking van de bouwvergunning impliceert volgens [appellant] tevens intrekking van de daaraan gerelateerde vrijstelling. Ook de rechtszekerheid brengt dat volgens hem met zich, gelet op de brief van 18 december 2008, waarin het college [appellant] - zonder vermelding van een rechtsmiddelenclausule - heeft medegedeeld dat diens bezwaar tegen het besluit van 17 augustus 2006 als ingetrokken is beschouwd vanwege de intrekking van de bouwvergunning.
2.3. Vooropgesteld moet worden dat het beginsel van rechtszekerheid met zich brengt dat een besluit uitsluitend als ingetrokken kan worden beschouwd wanneer dat voldoende kenbaar in een besluit tot uitdrukking is gebracht.
Met de rechtbank moet worden vastgesteld dat in het besluit van 30 oktober 2008 slechts is vermeld dat de bij besluit van 17 augustus 2006 verleende bouwvergunning wordt ingetrokken, gelet op het bepaalde in artikel 59 van de Woningwet, gelezen in verbinding met artikel 4.1 van de bouwverordening Barneveld 1993. Uit de tekst van het besluit en de daarbij vermelde toegepaste bepalingen - die, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, uitsluitend de intrekking van bouwvergunningen betreffen - kan niet met recht worden afgeleid dat de intrekking mede ziet op de verleende vrijstelling. Evenmin kan dat worden afgeleid uit de enkele omstandigheid dat beide besluiten zijn genomen op één aanvraag om bouwvergunning en dat deze besluiten voor de mogelijkheid van bezwaar en beroep als één besluit worden aangemerkt. Voor het oordeel dat de vrijstelling met het besluit van 30 oktober 2008 is ingetrokken, heeft de rechtbank dan ook terecht geen aanleiding gezien. Vaststaat voorts dat de brief van het college van 18 december 2008 aan [appellant], nog daargelaten dat deze niet is gericht aan de houder van de vrijstelling, evenmin een besluit behelst waarbij de bedoelde vrijstelling wordt ingetrokken. Daarbij zij opgemerkt dat in dit geding niet het door [appellant] ingediende bezwaar tegen het besluit van 17 augustus 2006 aan de orde is en daarmee evenmin de vraag hoe de mededeling van het college dat het bezwaar als ingetrokken is beschouwd rechtens moet worden geduid. Onder die omstandigheden heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012