ECLI:NL:RVS:2012:BV2408

Raad van State

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102678/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Sportpark Kranenmortel' van de gemeente Deurne

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan 'Sportpark Kranenmortel' dat op 7 december 2010 door de raad van de gemeente Deurne is vastgesteld. [appellant] heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij betoogt dat de bestemming 'Sport' onterecht is toegekend aan de gronden in het plangebied, die volgens hem beter als 'Bedrijventerrein' bestemd zouden moeten worden. De raad verdedigt zijn keuze door te stellen dat de gronden nooit als bedrijventerrein zijn gebruikt en dat de bestemming 'Sport' aansluit bij de feitelijke situatie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 januari 2012 behandeld. De Afdeling overweegt dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en dat de raad op basis van gewijzigde planologische inzichten andere bestemmingen kan vaststellen. De Afdeling oordeelt dat de keuze van de raad om de bestaande situatie planologisch vast te leggen door de bestemming 'Sport' toe te kennen, niet onredelijk is. Echter, de Afdeling komt tot de conclusie dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de ontsluiting van een bedrijfsperceel voldoende planologisch is verankerd. Ook wordt vastgesteld dat de raad onjuiste richtafstanden heeft gehanteerd ten aanzien van de kantine en dat de mogelijkheid tot het oprichten van lichtmasten onvoldoende is gemotiveerd. De Afdeling verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond en vernietigt het besluit van de raad voor het plandeel met de bestemming 'Sport' ten oosten, ten zuidoosten en ten zuiden van het perceel van [appellant]. De overige onderdelen van het beroep worden ongegrond verklaard. De raad wordt veroordeeld in de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

201102678/1/R3.
Datum uitspraak: 1 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Deurne,
en
de raad van de gemeente Deurne,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Sportpark Kranenmortel" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 januari 2012, waar [appellant], bijgestaan door drs. H.J.M.P.M. van den Bogaard, en de raad, vertegenwoordigd door H.H. Moors, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In het plan wordt het sportcomplex Kranenmortel overeenkomstig de feitelijk bestaande situatie bestemd en worden aanvullende bouw- en gebruiksmogelijkheden planologisch mogelijk gemaakt.
2.2. [appellant] betoogt dat de raad aan de gronden in het plangebied ten onrechte de bestemming "Sport" en niet de bestemming "Bedrijventerrein" heeft toegekend, nu de gronden in het voorgaande plan ook een bedrijfsbestemming hadden en een sportcomplex, gelet op deze locatie te midden van een bedrijventerrein, niet in deze omgeving past.
2.2.1. De raad voert aan dat aan de keuze om het sportcomplex op de huidige locatie te handhaven een gedegen afweging vooraf is gegaan. Ondanks de voorheen geldende bedrijfsbestemming zijn de gronden in het plangebied nooit als bedrijventerrein in gebruik geweest. Dat aan de noordoostzijde van het plangebied nog een aantal percelen is gelegen dat in de toekomst mogelijk in aanmerking komt als bedrijventerrein, rechtvaardigt niet dat daarom aan alle gronden binnen het plangebied een bedrijfsbestemming zou moeten worden toegekend, aldus de raad.
2.2.2. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
De gronden in het plangebied hadden in het voorheen geldende plan een bedrijfsbestemming. Dat de raad er, nu de gronden nooit als bedrijventerrein maar al tientallen jaren als sportcomplex in gebruik waren, voor heeft gekozen om in beginsel de bestaande situatie planologisch vast te leggen door aan deze gronden de bestemming "Sport" toe te kennen, acht de Afdeling niet onredelijk. In de enkele stelling dat het sportcomplex is gelegen nabij een bedrijventerrein en daarom geen geschikte locatie zou zijn, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich reeds hierom niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorliggende locatie voor de inrichting als sportcomplex geschikt is. Het betoog faalt.
2.3. Voorts betoogt [appellant] dat de in de planregels opgenomen overgangsbepaling te ruim is geformuleerd, omdat op grond hiervan strijdige bebouwing en strijdig gebruik kunnen worden voortgezet, wat nu juist volgens de plantoelichting en -regels uitdrukkelijk wordt verboden.
2.3.1. In de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn overgangsbepalingen opgenomen die in krachtens de Wro tot stand gekomen bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. Vaststaat dat de in artikel 7 van het voorliggende plan opgenomen overgangsbepalingen hiervan niet afwijken. Het betoog faalt.
2.4. Voorts betoogt [appellant] dat aan de in het plangebied gelegen ontsluitingsweg ten oosten van het perceel [locatie] ten onrechte de bestemming "Sport" en niet de bestemming "Verkeer" is toegekend, nu de weg primair dient ter ontsluiting van zijn perceel aan de [locatie] en de ontsluitingsweg planologisch niet voldoende verankerd is. De op de verbeelding aangebrachte aanduiding "ontsluiting" biedt geen uitkomst, omdat daaraan geen expliciet bouwverbod is gekoppeld.
2.4.1. De raad betoogt dat het bestemmen van de ontsluitingsweg als "Sport" het meest recht doet aan deze gronden, nu deze ontsluitingsweg primair ter ontsluiting van de parkeervoorzieningen ten behoeve van het sportcomplex functioneert. Zowel planologisch als privaatrechtelijk wordt de ontsluiting door de ter plaatse toegekende aanduiding "ontsluiting" voldoende veilig gesteld, aldus de raad.
2.4.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder e, van de planregels, zijn de voor "Sport" aangewezen gronden onder meer bestemd voor parkeer- en verkeersvoorzieningen.
Ingevolge lid 3.2, aanhef en onder i, mogen op de voor "Sport" bestemde gronden ten dienste van de bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding "ontsluiting" uitsluitend bestemd zijn voor de ontsluiting van de woonkavel en de parkeervoorzieningen.
2.4.3. Niet in geschil is dat de raad mede heeft beoogd ter plaatse van de aanduiding "ontsluiting" binnen de bestemming "Sport" de bestaande en de enige ontsluiting van een achterliggend bedrijfsperceel planologisch vast te leggen. Gelet hierop had het in de rede gelegen om aan het plandeel de bestemming "Verkeer" en niet de bestemming "Sport" toe te kennen. Bouwen ter plaatse van de aanduiding "ontsluiting" is, gelet op het bepaalde in artikel 3, lid 3.2, aanhef en onder i, van de planregels, weliswaar uitgesloten, maar deze planregel staat uitdrukkelijk de ontsluiting van de woonkavel, en niet de bedrijfskavel, toe. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de ontsluiting van het bedrijfsperceel voldoende planologisch is verankerd. Het besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Sport", voor zover voorzien van de aanduiding "ontsluiting" ten oosten van het perceel [locatie], is in zoverre in strijd met de rechtszekerheid vastgesteld.
2.5. Voorts betoogt [appellant] dat het plandeel met de bestemming "Sport" ten oosten van het perceel [locatie] ten onrechte voorziet in de mogelijkheid parkeerplaatsen aan te leggen. In dit verband stelt hij dat hij sinds de uitbreiding van het parkeerterrein in 2009 wateroverlast ondervindt. Hiertoe voert hij aan dat het regenwater door de aanwezige verharding niet wordt opgenomen in de bodem, het infiltratiebassin ten onrechte is gedempt en het aanwezige afwateringsslootje niet effectief is.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bij het plan vastgelegde parkeerterrein en de uitbreiding daarvan niet leidt tot een toename van de wateroverlast ter plaatse van het perceel [locatie].
2.5.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het voorliggende plan voorziet in de eerste planologische regeling voor het bestaande parkeerterrein en een recente uitbreiding daarvan ten behoeve van het sportcomplex.
Blijkens de plantoelichting ligt het niveau van de bodem ter plaatse van het parkeerterrein hoger dan op het perceel van [appellant], waardoor deze lagergelegen gronden tijdelijk onder water kunnen staan bij hevige of langdurige regenval. Het voorheen aanwezige infiltratiebassin is gedempt ten behoeve van de uitbreiding van het parkeerterrein. Gelet op deze omstandigheden overweegt de Afdeling dat aannemelijk is gemaakt dat een toename van de wateroverlast ten gevolge van de uitbreiding van het parkeerterrein is ontstaan. Nu die toename van wateroverlast niet is onderzocht, is het besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Sport" ten oosten van het perceel [locatie], in strijd met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld.
Gelet hierop behoeft het overige aangevoerde ten aanzien van het parkeerterrein en de uitbreiding daarvan geen bespreking meer.
2.6. [appellant] richt zich tot slot tegen de binnen de bestemming "Sport" direct ten zuiden en zuidoosten van zijn perceel mogelijk gemaakte sportvelden met lichtmasten en kantine. Hiertoe voert hij aan dat de raad bij de toepassing van de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering", editie 2009 (hierna: de brochure) ten onrechte heeft geoordeeld dat ten aanzien van het plangebied mocht worden uitgegaan van gecorrigeerde richtafstanden. Verder had de kantine, waarvoor in het plan een bouwvlak is opgenomen dat direct grenst aan de zuidoostzijde van zijn perceel, niet als afzonderlijk element mogen worden beschouwd maar als onderdeel van het sportcomplex moeten worden bezien. Ook is ten zuiden van zijn perceel binnen de bestemming "Sport" weliswaar de aanduiding "vrijwaringszone - wonen" op de verbeelding aangebracht, maar daar zijn sportvelden en lichtinstallaties met een maximale bouwhoogte van 18 m toegestaan. Een en ander betekent dat zijn woon- en leefklimaat ernstig wordt aangetast, aldus [appellant].
2.6.1. De raad voert aan dat gezien de aard van de omgeving en de aanwezigheid van het spoor en een bedrijventerrein, het plangebied overeenkomstig de uitleg in de brochure is gelegen in gemengd gebied, waardoor de daarin genoemde gecorrigeerde afstanden kunnen worden aangehouden. Uitgaande van deze afstanden ligt de woning op het perceel Kranenmortel 6 buiten de 30 m zone van de feitelijke inrichting van de sportvelden, aldus de raad. Aan de richtafstanden voor een kantine, beschouwd als afzonderlijk te zoneren activiteit, wordt ten opzichte van de woning van [appellant] eveneens voldaan. Gelet hierop in combinatie met de milieuregelgeving wordt hinder voldoende voorkomen dan wel beperkt zodat geen maatwerkvoorschriften vanuit de milieuregelgeving noodzakelijk zijn, aldus de raad.
Ten aanzien van de in het plan opgenomen maximale bouwhoogte van 18 m voor lichtinstallaties voert de raad aan dat uit stedenbouwkundige overwegingen en gelet op het omliggende bedrijventerrein en de ligging van het sportcomplex in een overgangszone van een woongebied naar het buitengebied hiertegen geen bezwaren bestaan. In dit verband heeft de raad mede in aanmerking genomen dat een sportveldencomplex onder de werkingssfeer van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer valt en dat de afstand van de bestaande lichtmasten tot de woning op het perceel [locatie] meer dan 30 m bedraagt.
2.6.2. In de brochure, waarbij de raad aansluiting heeft gezocht, zijn de milieubelastende activiteiten ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met een aanbevolen afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming om hinder van de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken. De afstanden die in de brochure worden aanbevolen, gelden in beginsel tussen de perceelsgrens van deze activiteit en de gevel van een woning die is gelegen in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype.
Indien de omgeving is aan te merken als gemengd gebied, kunnen de richtafstanden volgens de brochure met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Dit betekent dat bij die omgeving voor milieuactiviteiten die vallen onder categorie 3.1, zoals sporthallen of een veldsportcomplex (met verlichting), een afstand van 30 m wordt aanbevolen.
Onder gemengd gebied wordt in de brochure verstaan een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
2.6.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad het plangebied en de omgeving hiervan als gemengd gebied kunnen aanmerken. Daarbij neemt zij in aanmerking dat het plangebied blijkens de plantoelichting aan de rand van Deurne en nabij een spoorlijn ligt en dat in de omgeving van het plangebied verschillende bedrijven zijn gevestigd.
2.6.4. Het plandeel met de bestemming "Sport", waarbinnen een bouwvlak is opgenomen ten behoeve van een kantine, is op een afstand van ongeveer 10 m tot de gevel van de woning van [appellant] gesitueerd. De raad heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de kantine als een te onderscheiden activiteit kan worden beschouwd, nu het sportcomplex mede een kantine omvat en de exploitatie daarmee verweven is. In zoverre heeft [appellant] terecht gesteld dat daarmee niet wordt voldaan aan de afstand die in de brochure is aangehouden. Voor de ter plaatse aanwezige kantine is een bouwvergunning afgegeven, maar dit laat onverlet dat het plandeel met de bestemming "Sport", waarbinnen het bouwvlak is opgenomen, een forsere bouwmassa toelaat die bovendien dichterbij de woning van [appellant] kan worden gesitueerd dan de aanwezige kantine.
Nu de raad onjuiste richtafstanden ten aanzien van de kantine als uitgangspunt heeft genomen en de kantine, gelet op het voorgaande, op korte afstand mogelijk wordt gemaakt van de gevel van de woning van [appellant], overweegt de Afdeling dat ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Sport" waarbinnen het bouwvlak is opgenomen, in aanzienlijke mate is afgeweken van de in de brochure aanbevolen afstand zonder dat daarvoor een deugdelijke motivering is gegeven.
2.6.5. De kortste afstand tussen de binnen de bestemming "Sport" mogelijk gemaakte sportvelden en de gevel van de woning van [appellant] bedraagt ongeveer 23 m. Dat de sportvelden, zoals de raad stelt, feitelijk verder dan 30 m van de woning van [appellant] liggen, neemt niet weg dat het planologisch mogelijk is de velden op een kortere afstand te ontwikkelen. Wat betreft de mogelijkheid tot het oprichten van lichtmasten binnen een afstand van minder dan 30 m van de gevel van de woning van [appellant] heeft de raad eveneens miskend dat daarbij niet de feitelijke situatie van belang is, maar hetgeen op grond van het plan maximaal kan worden gerealiseerd. Gelet hierop oordeelt de Afdeling dat de raad, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Sport", voor zover gelegen op een afstand van minder dan 30 m van de gevel van de woning van [appellant], onvoldoende heeft gemotiveerd in hoeverre ter plaatse van die woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd.
2.6.6. Het standpunt van de raad dat de in het plan mogelijk gemaakte sportvelden met lichtmasten binnen de bestemming "Sport", voor zover gelegen direct ten zuiden en zuidoosten op een afstand van meer dan 30 m van de gevel van de woning van [appellant], niet leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn woning, acht de Afdeling, gelet op de aard van de omgeving en de aanbevolen afstand in de brochure, niet onredelijk. Het betoog faalt in zoverre.
2.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Sport", voor zover gelegen ten oosten, ten zuidoosten en ten zuiden van het perceel [locatie], zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, in strijd met de rechtszekerheid en de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid is vastgesteld en niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ten aanzien van de overige plandelen en regels ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het overige aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is voor het overige ongegrond.
2.7.1. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Deurne van 7 december 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Sportpark Kranenmortel", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Sport", voor zover gelegen ten oosten, ten zuidoosten en ten zuiden van het perceel [locatie], zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Deurne tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 72,11 (zegge: tweeënzeventig euro en elf cent);
V. gelast dat de raad van de gemeente Deurne aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012
45-709.
<HR>
Kaart 1