ECLI:NL:RVS:2012:BV2418

Raad van State

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104669/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na onderzoek rijvaardigheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 8 maart 2011 het beroep tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het CBR ongegrond verklaarde. Het CBR had op 6 juli 2010 het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard voor alle categorieën, na een verzoek aan hem om mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid. Dit verzoek was gebaseerd op gegevens die de politie had verstrekt over incidenten in 2005 en 2009. De rechtbank oordeelde dat [appellant] geen bezwaar had gemaakt tegen het eerdere besluit van het CBR en dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs terecht was.

In hoger beroep voerde [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de politie onjuiste gegevens had verstrekt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 januari 2012 behandeld. Tijdens de zitting was [appellant] aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van het CBR. De Afdeling overwoog dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet was gebaseerd op de gegevens uit 2005 en 2009, maar op de resultaten van de onderzoeken naar de rijvaardigheid die in 2010 hadden plaatsgevonden.

De Afdeling concludeerde dat de conclusies van de rijvaardigheidsadviseurs niet waren bestreden door [appellant] en dat er geen grond was voor het oordeel dat het CBR het rijbewijs ten onrechte ongeldig had verklaard. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 februari 2012.

Uitspraak

201104669/1/A3.
Datum uitspraak: 1 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2011 in zaak nr. 10/5193 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2010 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard voor alle categorieën.
Bij besluit van 20 september 2010 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2011, hoger beroep ingesteld. [appellant] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brieven van 13 mei 2011 en 18 mei 2011.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 januari 2012, waar [appellant], en het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.A. Launspach, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In hoger beroep voert [appellant] aan dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de politie onjuiste gegevens heeft verstrekt aan het CBR.
2.2. Hetgeen [appellant] in hoger beroep aanvoert heeft betrekking op gegevens die de politie aan het CBR heeft verstrekt over gebeurtenissen op 29 juli 2005, 14 november 2009 en 5 december 2009. Op basis van die gegevens heeft het CBR bij besluit van 3 februari 2010 [appellant] gevorderd mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat [appellant] tegen dat besluit geen bezwaar heeft gemaakt. Dat besluit en de gronden waarop dat rust, staan derhalve in rechte vast. Het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, dat in deze procedure aan de orde is, is niet gebaseerd op hetgeen zich heeft afgespeeld in juli 2005 en november en december 2009, maar op de resultaten van de op 24 maart 2010 en 18 juni 2010 gehouden onderzoeken naar de rijvaardigheid. [appellant] heeft de op basis van die onderzoeken getrokken conclusies van de rijvaardigheidsadviseurs dat het niet langer verantwoord is dat hij deelneemt aan het verkeer niet bestreden. Van de juistheid van deze conclusies moet daarom worden uitgegaan. Gezien deze conclusies heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het CBR het rijbewijs van [appellant] ten onrechte ongeldig heeft verklaard.
De Afdeling wijst er nog op dat [appellant] zich met klachten over de bejegening door de politie op 29 juli 2005, 14 november 2009 en 5 december 2009, die hij als onheus heeft ervaren, desgewenst kan wenden tot het betreffende politiekorps. Zoals volgt uit het voorgaande, kunnen deze in deze procedure niet aan de orde komen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012
176-730.