ECLI:NL:RVS:2012:BV2429

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112439/1/A2 en 201112439/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontheffing voor de aanleg van een beweegbare brug en wachtplaatsen in Abcoude

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een ontheffing die op 8 september 2009 door het dagelijks bestuur aan de gemeente Abcoude is verleend voor het aanleggen, hebben en onderhouden van een beweegbare brug met bijbehorende scheepsgeleidingswerken en wachtplaatsen voor het tijdelijk afmeren van schepen. De appellant, wonend te Abcoude, heeft tegen deze ontheffing hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De rechtbank Amsterdam had eerder de beroepen van de appellant en de Vereniging van eigenaren De Tweede Punt ongegrond verklaard. De appellant verzocht de voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening, die op 19 januari 2012 ter zitting werd behandeld.

De voorzitter heeft overwogen dat de aanvraag van de gemeente Abcoude in overeenstemming is met de richtlijnen voor beweegbare bruggen, die voorschrijven dat er altijd een wachtplaats voor de recreatievaart aanwezig moet zijn. De appellant betoogde dat de situering van de wachtplaats en de lengte van de voorziening niet in redelijkheid door het dagelijks bestuur konden worden vastgesteld. Hij voerde aan dat de ontheffing in strijd was met een overeenkomst die hij met de gemeente had gesloten en dat zijn privacy en woongenot ernstig werden belemmerd door de nabijheid van de wachtplaatsen.

De voorzitter concludeerde dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorgestelde situering van de wachtplaats aan de stuurboordzijde van het vaarwater noodzakelijk was voor de veiligheid van het scheepvaartverkeer. De rechtbank had terecht overwogen dat de belangen van de appellant voldoende waren meegewogen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen en het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201112439/1/A2 en 201112439/2/A2.
Datum uitspraak: 26 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Abcoude,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2011 in zaken nrs. 10/4830 en 104827 in het geding tussen:
[appellant] en de vereniging Vereniging van eigenaren De Tweede Punt (hierna: de vereniging)
en
het dagelijks bestuur van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (voorheen: het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht; hierna: het dagelijks bestuur).
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2009 heeft het dagelijks bestuur aan de gemeente Abcoude ontheffing verleend voor, voor zover thans van belang, het aanleggen, hebben en onderhouden van een beweegbare brug met bijbehorende scheepsgeleidingswerken en het aanleggen, hebben en onderhouden van wachtplaatsen ter weerszijden van de brug bestemd voor het tijdelijk afmeren van schepen, met respectievelijk een lengte van 30 meter.
Bij besluit van 18 augustus 2010 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] en de vereniging daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 oktober 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] en de vereniging daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 30 december 2011.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2012, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 januari 2012, waar [appellant], in persoon, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. B.G.J. van Wissen, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de gemeente Abcoude, vertegenwoordigd door ing. M. Plukkel, als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
De minister van Verkeer en Waterstaat heeft de richtlijnen vaarwegen 2005 (hierna: de richtlijnen) vastgesteld. Volgens paragraaf 5.9 van de richtlijnen moet bij beweegbare bruggen altijd een wachtplaats voor de recreatievaart aanwezig zijn. In principe ligt de wachtplaats aan stuurboordzijde van het vaarwater, maar als dit vaak de onbeschutte lagerwal is of het beweegbare brugdeel aan de bakboordszijde ligt, heeft een wachtplaats aan bakboordzijde de voorkeur. De wachtplaats moet zo dicht mogelijk bij de brug liggen, tussen de wachtplaats voor de beroepsvaart en de brug.
2.2. Aan de aan de gemeente Abcoude verleende ontheffing zijn onder meer de volgende voorschriften verbonden:
5.2 de wachtplaatsen moeten op een afstand van ten hoogste 25 meter ter weerszijden van de brug worden geplaatst.
5.3 de voorzieningen moeten aan de voor het scheepvaartverkeer gelegen bakboordzijde worden geplaatst.
5.4 de wachtplaatsen mogen een lengte hebben van ten hoogste 30 meter en dienen zo kort mogelijk tegen de oevers te worden geplaatst.
Bij het besluit op bezwaar heeft het dagelijks bestuur een aantal voorschriften gewijzigd. Voor zover hier van belang heeft het dagelijks bestuur naar aanleiding van het bezwaar van [appellant] tegen de lengte en situering van de voorziening, voorgeschreven dat de wachtplaatsen een lengte van in totaal 20 meter dienen te hebben, waarbij de voorziening bestaat uit onderling verbonden palen met een lengte van 12 meter en 3 losse palen. Voorts heeft het dagelijks bestuur de kennelijke verschrijving in voorschrift 5.3 hersteld door aan de ontheffing het voorschrift te verbinden dat de voorzieningen aan de voor het scheepvaartverkeer gelegen stuurboordzijde worden geplaatst en de afstand van de voorziening tot de oever 1 meter dient te zijn.
2.3. Niet in geschil is dat een wachtplaats gerealiseerd dient te worden. In geschil is de situering en de lengte van de wachtplaats aan de noordzijde van de brug, waar het perceel van [appellant] is gelegen.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de bij de ontheffing voorgeschreven situering van de wachtplaats en de lengte van de voorziening. Daartoe voert hij aan dat de aanvraag om ontheffing van de gemeente in strijd is met de tussen hem, de vereniging en de gemeente gesloten overeenkomst van 22 december 2008 (hierna: de overeenkomst). Ten onrechte is het dagelijks bestuur niet ingegaan op het door [appellant] voorgestelde alternatief de wachtplaats aan de bakboordzijde van de vaarweg te situeren. Voorts voert hij aan dat hij ernstig wordt belemmerd in zijn privacy en woongenot, nu de schepen zullen aanmeren op korte afstand van zijn woning en passagiers van aanmerende schepen zijn erf kunnen betreden. De rechtbank is er daarbij ten onrechte van uitgegaan dat er een jaagpad tussen de rivier de Angstel en zijn perceel is gelegen. Dat jaagpad is echter onttrokken aan de openbaarheid en de grond, is door de gemeente aan hem in eigendom overgedragen. Ten slotte voert hij aan dat de toegang tot het water vanaf zijn perceel door de lengte van de voorziening wordt gehinderd.
2.4.1. Het dagelijks bestuur dient te beslissen op basis van de aanvraag zoals deze bij hem is ingediend. Dat die aanvraag volgens [appellant] in strijd is met de overeenkomst, maakt niet dat het dagelijks bestuur, dat geen partij is bij die overeenkomst, in afwijking van die aanvraag had moeten beslissen.
2.4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het door [appellant] aangedragen alternatief, situering van de wachtplaats aan de bakboordzijde van het vaarwater, niet aanvaardbaar is. Het dagelijks bestuur heeft daarbij mogen betrekken dat de verleende ontheffing overeenstemt met paragraaf 5.9 van de richtlijnen en voorts dat het scheepvaartverkeer bij realisering van een wachtplaats aan de bakboordzijde elkaar kruist, hetgeen kan leiden tot onveilige situaties. Gelet daarop heeft het dagelijks bestuur het belang van realisering van de wachtplaats aan de stuurboordzijde zwaarwegend kunnen achten.
[appellant] wordt weliswaar door de aanleg van de wachtplaats in zijn privacy belemmerd en derhalve in zijn belang geraakt, maar de rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat het dagelijks bestuur dat belang in afdoende mate heeft betrokken bij het besluit door naar aanleiding van het bezwaar van [appellant] aan de ontheffing het voorschrift te verbinden dat de voorziening 1 meter uit de wal geplaatst dient te worden, teneinde te voorkomen dat opvarenden aan wal gaan. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank niet aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat er een jaagpad tussen de rivier de Angstel en zijn perceel is gelegen, zodat zijn betoog in zoverre niet kan slagen.
2.4.3. Voorts heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt mogen stellen dat de lengte van de voorziening van 20 meter noodzakelijk is, nu er schepen kunnen aanleggen van maximaal 12 meter en er in het geval dat er meer dan een schip moet wachten op de brug meerdere wachtplaatsen nodig zijn. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dergelijke situaties zich niet voordoen. Nu de voorziening bestaat uit 12 meter onderling verbonden palen en 3 losse palen, is van de door [appellant] gestelde hinder bij toegang tot het water vanaf zijn perceel geen sprake.
2.4.4. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat geen grond is voor het oordeel dat het dagelijks bestuur na weging van de bij het besluit betrokken belangen niet in redelijkheid tot handhaving van de aan de ontheffing verbonden voorschriften heeft kunnen komen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2012
362.