ECLI:NL:RVS:2012:BV2430

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007504/7/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • P.F.W. Tuit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om opheffing voorlopige voorziening inzake ontwikkelingslocatie Lorentzhof te Leiden

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 januari 2012 uitspraak gedaan op een verzoek van de raad van de gemeente Leiden om opheffing van een voorlopige voorziening. Deze voorlopige voorziening was eerder getroffen op 26 november 2010, waarbij het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 21 juni 2010 was geschorst, specifiek met betrekking tot de goedkeuring van het plandeel met de aanduiding 'ontwikkelingslocatie Lorentzhof e.o.'. De raad verzocht om opheffing van deze schorsing, omdat er een samenwerkingsovereenkomst was gesloten met ontwikkelende partijen en de bouwplannen voor de Lorentzhof op 1 januari 2012 zouden moeten beginnen.

Tijdens de zitting op 9 januari 2012 werd het verzoek behandeld. De raad, vertegenwoordigd door mr. R. Lever en W. Griffioen, stelde dat het spoedeisend belang van de opheffing lag in de noodzaak om te voldoen aan de eisen van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot de huisvesting van Stichting Ipse de Bruggen. De voorzitter van de Raad van State oordeelde echter dat de twijfels over de parkeerbehoefte, die eerder waren geuit in uitspraken van 26 november 2010 en 10 mei 2011, niet voldoende waren weggenomen. De raad had niet overtuigend aangetoond dat de ontwikkeling van de Lorentzhof geen onaanvaardbare parkeeroverlast zou veroorzaken.

De voorzitter concludeerde dat het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat de raad niet had aangetoond dat het gemeentelijk parkeerbeleid in deze situatie adequaat zou zijn toegepast. De voorzitter wees erop dat de behandeling van de bodemzaak al op 20 maart 2012 zou plaatsvinden, wat de urgentie van het verzoek verder ondermijnde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 26 januari 2012.

Uitspraak

201007504/7/R2.
Datum uitspraak: 26 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
de raad van de gemeente Leiden,
verzoeker,
om opheffing (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 26 november 2010, in zaak nr.
201007504/2/R1, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen onder meer:
[wederpartijen], beiden wonend te Leiden,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 26 november 2010 heeft de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van 21 juni 2010 geschorst, voor zover het de goedkeuring van het plandeel met de aanduiding "ontwikkelingslocatie Lorentzhof e.o." betreft.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2011, heeft de raad de voorzitter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 januari 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, en W. Griffioen, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts zijn ter zitting verschenen [wederpartij A], bijgestaan door G. Versteegen-de Groot en Werkgroep "Zorg Om Lorentzhof", vertegenwoordigd door R.P. Loekenbach.
2. Overwegingen
2.1. In voormelde uitspraak van 26 november 2010 heeft de voorzitter onder meer het volgende overwogen:
"Voorts hebben het college en de raad onvoldoende weersproken de stelling van [wederpartij A] dat de vergroting van de parkeerbehoefte die het plandeel mogelijk maakt niet kan worden opgevangen met de in het plan voorziene parkeergarage. In dit verband is van belang dat de raad ter zitting heeft verklaard dat de parkeergarage is bedoeld voor de bewoners van de Lorentzhof en de bewoners van de te bouwen woningen. Medewerkers en bezoekers van de binnen dit plandeel te vestigen voorzieningen dienen blijkens de verklaring van de raad ter zitting in beginsel in de straten in de omgeving te parkeren zoals ook thans het geval is. [wederpartij A] heeft echter terecht gewezen op het - in de plantoelichting op bladzijde 82 -opgenomen gemeentelijke parkeerbeleid. Volgens de tekst van dat beleid zal de gemeente erop toezien dat bij nieuwbouw en bij ingrijpende verbouwingen of veranderingen van bestaande gebouwen voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein dan wel in of onder een gebouw beschikbaar is voor zowel de gebruikers als de bezoekers van een gebouw. De parkeerbehoefte kan, aldus de tekst van dit beleid, niet op de eventuele capaciteit van het openbaar gebied afgewenteld worden. De voorzitter wijst er in dit verband bovendien op dat blijkens bladzijde 31 van de plantoelichting de parkeerdruk in het plangebied groot is. Een onderzoeksrapport waaruit volgt dat met de in dit plandeel opgenomen parkeergarage in overeenstemming met het gemeentelijke parkeerbeleid kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte die dit plandeel doet ontstaan, is niet overgelegd."
2.2. Naar aanleiding van het verzoek van de raad om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening bij brief, bij de Raad van State, ingekomen op 8 maart 2011, inzake welk verzoek de voorzitter uitspraak heeft gedaan bij uitspraak van 10 mei 2011, in zaak nr.
201007504/6/R1, is onder meer het volgende overwogen:
"De verkregen informatie over de parkeerbehoefte uit de berekening van de raad, het rapport van Goudappel Coffeng en de toelichting van de raad ter zitting op deze stukken hebben de voorzitter er niet van kunnen overtuigen dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de aanleg van de parkeergarage in overeenstemming met het gemeentelijke parkeerbeleid kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte die het plandeel doet ontstaan. Vooralsnog is niet inzichtelijk geworden dat het standpunt van de raad dat het tekort aan parkeerplaatsen op het terrein in de huidige situatie in mindering mag worden gebracht op de parkeerbehoefte die het plandeel doet ontstaan, in overeenstemming is met het gemeentelijke parkeerbeleid waaraan de raad is gebonden. Volgens dat beleid zal de gemeente er immers op toezien dat bij nieuwbouw en bij ingrijpende verbouwingen of veranderingen van bestaande gebouwen voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein dan wel in of onder een gebouw beschikbaar is voor zowel de gebruikers als
de bezoekers van een gebouw. Evenmin heeft het rapport van Goudappel Coffeng vooralsnog duidelijkheid kunnen verschaffen of de parkeergarage voldoende ruimte zal bieden om te voldoen aan de parkeerbehoefte vanwege zowel de nieuwbouw als de bestaande gebouwen die ingrijpende verbouwingen of veranderingen zullen ondergaan op het plandeel, zonder dat deze parkeerbehoefte deels zal worden afgewenteld op het openbare gebied.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor toewijzing van het verzoek. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen."
2.3. De raad stelt in het thans voorliggende verzoek om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening dat het spoedeisend belang is gelegen in de samenwerkingsovereenkomst die is gesloten met de ontwikkelende partijen van het Lorentzhof (de Woningbouwvereniging Ons Doel, Stichting Libertas en Stichting Ipse de Bruggen). In deze overeenkomst staat dat met de ontwikkeling van het Lorentzhof begonnen zal worden op 1 januari 2012. Ter zitting is door de raad meegedeeld dat overeenstemming is bereikt met de betrokken partijen ten aanzien van de startdatum van de ontwikkeling. Deze overeenstemming houdt in dat zodra de schorsing wordt opgeheven, begonnen zal worden met de start van de bouwplanontwikkeling van de Lorentzhof.
De raad heeft ter zitting verder gesteld dat zijn spoedeisend belang erin ligt dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) ten aanzien van Stichting Ipse de Bruggen het besluit heeft genomen dat deze Stichting voor 1 januari 2015 zorg moet hebben gedragen voor een verbetering van de huisvestingssituatie, een zogeheten "code rood". Ten aanzien van het verzorgingstehuis Lorentzhof heeft de minister van VWS een "code oranje" afgegeven. De raad stelt dat het daarom van belang is dat de ontwikkelende partijen zo spoedig mogelijk kunnen beginnen met de ontwikkeling van de Lorentzhof.
2.4. In het onderhavige verzoek om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening voert de raad ten aanzien van de parkeerbehoefte aan dat het parkeerbeleid van de gemeente Leiden aldus moet worden opgevat dat het reeds bestaande parkeertekort buiten beschouwing mag worden gelaten bij beoordeling van de vraag of het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Het precieze aantal parkeerplaatsen dient volgens de raad beoordeeld te worden in het kader van het verlenen van de benodigde omgevingsvergunningen. Verder wijst de raad erop dat in de omgeving van het plandeel, aan de singels zogeheten "blauwe zones" zijn ingevoerd, waardoor de raad verwacht dat de parkeerdruk in de omgeving zal afnemen, hetgeen een positief effect kan hebben op de parkeerdruk in en rondom het in het plan voorziene Lorentzhof.
2.5. De voorzitter is van oordeel dat de twijfels die in de uitspraken van 26 november 2010 en 10 mei 2011 zijn geuit, in het voorliggende verzoek om opheffing en tijdens de zitting niet in voldoende mate door de raad zijn weggenomen. Weliswaar heeft de raad ter zitting verklaard het gemeentelijk parkeerbeleid in geval van een grootschalige renovatie toe te passen op een wijze waarbij tekorten in de huidige situatie niet opgelost hoeven te worden, maar hij heeft daarmee onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de in het plan voorziene Lorentzhof geen onaanvaardbare parkeeroverlast met zich zal brengen. Ook indien van het door de raad ter zitting genoemde aantal van 163 te realiseren parkeerplaatsen op de Lorentzhof wordt uitgegaan, zou ook dan een deel van de te verwachten benodigde parkeerplaatsen afgewenteld worden op de openbare ruimte. Nu de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom dit vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is en de behandeling van de bodemzaak reeds op 20 maart 2012 zal plaatsvinden, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de getroffen voorlopige voorziening moet worden opgeheven. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Tuit
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2012
425-677.