ECLI:NL:RVS:2012:BV2431

Raad van State

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103838/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • B.P. Vermeulen
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor samenvoegen van woningen in Amsterdam

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid in Amsterdam op 18 december 2009 geweigerd om [appellante] een vergunning te verlenen voor het samenvoegen van twee woningen, gelegen aan [locatie 1] en [locatie 2]. Dit besluit werd genomen op basis van de Huisvestingswet, die het verbiedt om woonruimten zonder vergunning samen te voegen als deze tot een door de gemeenteraad aangewezen categorie behoren. Het dagelijks bestuur verklaarde het bezwaar van [appellante] tegen deze weigering op 27 juli 2010 ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde op 15 februari 2011 deze beslissing, waarna [appellante] hoger beroep aantekende bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 10 januari 2011 behandeld. Tijdens deze zitting waren zowel [appellante], vertegenwoordigd door A.M. Blommestijn, als het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. G. van der Kuil, aanwezig. De Raad overwoog dat de weigering van de vergunning was gebaseerd op de relevante artikelen van de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening 2008, die vereisen dat bij het samenvoegen van woningen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad zwaarder weegt dan het belang van de samenvoeging zelf.

De Raad concludeerde dat het dagelijks bestuur terecht had vastgesteld dat het door [appellante] aangeboden compensatieobject, [locatie 3], niet voldeed aan de voorwaarden voor reële compensatie, omdat het een dubbelbestemming had. De rechtbank had bovendien terecht geoordeeld dat het beleid om objecten met een dubbelbestemming van compensatie uit te sluiten niet onredelijk was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201103838/1/A3.
Datum uitspraak: 1 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 februari 2011 in zaak nr. 10/4289 in het geding tussen:
[appellante]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid (voorheen: stadsdeel Oud-Zuid).
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2009 heeft het dagelijks bestuur geweigerd [appellante] vergunning te verlenen voor het samenvoegen van de woningen [locatie 1] en [locatie 2].
Bij besluit van 27 juli 2010 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door A.M. Blommestijn, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. G. van der Kuil, werkzaam in dienst van het stadsdeel, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingswet is het verboden een woonruimte die tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie behoort, zonder vergunning van burgemeester en wethouders met andere woonruimte samen te voegen.
Ingevolge artikel 31 wordt zodanige vergunning verleend, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.
Ingevolge artikel 32 bepaalt de gemeenteraad in de huisvestingsverordening ten minste de voorwaarden en voorschriften die burgemeester en wethouders in het belang van de voorziening in de behoefte aan woonruimte aan de vergunning kunnen verbinden.
Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Verordening op de stadsdelen draagt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam al zijn bevoegdheden over aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen.
Bij artikel 2 van de Partiële Regionale Huisvestingsverordening 2008 voor het grondgebied van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Oud-Zuid (hierna: de Huisvestingsverordening 2008), is als categorie, als bedoeld in artikel 30 van de Huisvestingswet, op grond waarvan een verbod geldt om zonder vergunning woonruimte aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, met andere woonruimte samen te voegen, dan wel van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten, alle woonruimte in het stadsdeel Oud-Zuid aangewezen, ongeacht de huur- of koopprijs.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, voor zover thans van belang, wordt, indien burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met de onttrekking, samenvoeging of omzetting gediende belang, de vergunning onder het stellen van voorwaarden en voorschriften, als bedoeld in het vierde lid, verleend.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder a, kan in geval van vergunningverlening, als bedoeld in het tweede lid, aan de vergunning een al dan niet opschortende voorwaarde worden verbonden tot het toevoegen aan de woonruimtevoorraad in stadsdeel Oud-Zuid van een naar het oordeel van burgemeester en wethouders hiertoe geschikt object (reële compensatie).
In de Beleidsnota woningonttrekking stadsdeel Oud-Zuid 2008 (hierna: de Beleidsnota 2008) is het beleid gepubliceerd dat gevoerd wordt bij de beoordeling van aanvragen om verlening van onttrekkings- en samenvoegingsvergunningen.
Volgens paragraaf 4.2.1, onder d, wordt woningonttrekking zonder verplichting tot compensatie toegestaan, indien de desbetreffende ruimte in het bestemmingsplan een dubbelbestemming (woning/niet-woonfuncties), dan wel in het bestemmingsplan een niet-wonenbestemming heeft. In de belangenafweging die in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan is gemaakt, is het volkshuisvestingsbelang al meegewogen. […] Omdat het belang van het behoud van de woonruimte in het bestemmingsplan ondergeschikt is geacht aan andere in het kader van de planologie te behartigen belangen, wordt bij de vergunning tot onttrekking ook geen compensatieplicht opgelegd, aldus deze paragraaf.
Volgens paragraaf 5.1 is sprake van reële compensatie, als bedoeld in artikel 9, vierde lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening 2008, indien in stadsdeel Oud-Zuid een vervangende woning wordt gecreëerd die naar het oordeel van het dagelijks bestuur, ten minste wat betreft omvang, kwaliteit, ligging en huur- of koopprijsniveau, gelijkwaardig is aan de woning die onttrokken wordt. Hierbij gelden de volgende cumulatieve voorwaarden:
1) […],
2) het voor reële compensatie aangeboden object betreft geen ruimte, waarvoor in het bestemmingsplan een dubbelbestemming, dan wel in het bestemmingsplan een niet-wonenbestemming is aangegeven,
3) […].
Op 1 januari 2010 is de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2010 (hierna: de Huisvestingsverordening 2010) in werking getreden en de Huisvestingsverordening 2008 ingetrokken.
Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Huisvestingsverordening 2010, voor zover thans van belang, worden aanvragen om verlening van een onttrekkingsvergunning, die vóór of op de dag van inwerkingtreding van onderhavige verordening zijn ingediend, behandeld volgens de Huisvestingsverordening 2008, tenzij deze verordening voor betrokkene gunstiger is.
Ingevolge het tweede lid gelden vergunningen, toestemmingen, urgentieverklaringen en indicaties, met inbegrip van daaraan verbonden voorwaarden en voorschriften, vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de onderhavige verordening verleend krachtens de Huisvestingsverordening 2008, als vergunningen, toestemmingen, voorrangsverklaringen en indicaties, met inbegrip van daaraan verbonden voorwaarden en voorschriften, als bedoeld in deze verordening.
Ingevolge het derde lid wordt, indien een bezwaarschrift wordt of is ingediend met betrekking tot een beslissing, bedoeld in het tweede lid, op het bezwaar eveneens beslist met toepassing van de ten tijde van de aanvraag geldende bepalingen.
2.2. Het dagelijks bestuur heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat het door [appellante] voor compensatie aangeboden object, [locatie 3], een dubbelbestemming heeft en daarom niet wordt voldaan aan het tweede vereiste, gesteld in paragraaf 5.1 van de Beleidsnota 2008.
2.3. [appellante] betoogt allereerst dat de rechtbank, door artikel 65, derde lid, van de Huisvestingsverordening 2010 toepasselijk te achten, heeft miskend dat die bepaling alleen van toepassing is, als bezwaar is gemaakt tegen een verleende vergunning. In dit geval is vergunning geweigerd, zodat het dagelijks bestuur ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Huisvestingsverordening 2010 moest beoordelen, welke verordening voor haar gunstiger was en die toepassen.
2.3.1. Redelijke toepassing van artikel 65 van de Huisvestingsverordening 2010 brengt mee dat daarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen besluiten, waarbij vergunning is verleend en andere, waarbij die is geweigerd. De bepaling noopt daar niet toe. Aangezien het besluit van 18 december 2009 vóór inwerkingtreding van de Huisvestingsverordening 2010 is genomen, heeft de rechtbank terecht ingevolge artikel 65, derde lid, van die verordening de Huisvestingsverordening 2008 en daarmee de ten uitvoering daarvan vastgestelde Beleidsnota 2008 toepasselijk geacht.
Het betoog faalt.
2.4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank, door het in de Beleidsnota 2008 gepubliceerde gevoerde beleid om objecten met een dubbelbestemming van reële compensatie uit te sluiten niet onredelijk te achten, heeft miskend dat bij reële compensatie uitsluitend van belang is of het aangeboden object aan de woonruimtevoorraad wordt toegevoegd, ongeacht de planologische bestemming ervan. Aangezien [locatie 3] reeds lange tijd als bedrijfsruimte in gebruik is en bij de gemeente Amsterdam niet als tot de woonruimtevoorraad behorend geregistreerd staat, zal, als dit object als woning wordt gebruikt en als zodanig geregistreerd, het aan de woonruimtevoorraad zijn toegevoegd.
2.4.1. Objecten met een dubbelbestemming mogen volgens paragraaf 4.2.1 van de Beleidsnota 2008 aan de woonruimtevoorraad worden onttrokken, zonder dat daar een verplichting tot compensatie tegenover staat. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat toevoeging aan de woonruimtevoorraad, door een object als woning te gebruiken, op elk moment ongedaan kan worden gemaakt, zonder dat het dagelijks bestuur het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad kan afwegen tegen het met onttrekking gediende belang. Daardoor kan het met reële compensatie beoogde doel, te weten het behoud van de netto woonruimtevoorraad door het verlies van een woonruimte met toevoeging van een andere te compenseren, bij objecten met een dubbelbestemming onvoldoende worden gewaarborgd. De rechtbank heeft [appellante] reeds om die reden terecht niet gevolgd in het betoog dat de uitsluiting in paragraaf 5.1 van de Beleidsnota 2008 van objecten met een dubbelbestemming als mogelijke compensatie kennelijk onredelijk is en terecht overwogen dat het object [locatie 3], nu dat een dubbelbestemming heeft, door het dagelijks bestuur niet aanvaard hoefde te worden als object voor reële compensatie.
2.4.2. De rechtbank heeft evenzeer terecht in het in beroep aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, zijn die het dagelijks bestuur noopten tot afwijking van het beleid zoals dat volgens paragraaf 5.1 van de Beleidsnota 2008 wordt gevoerd. Dat het ter zake van objecten met een dubbelbestemming gevoerde beleid als gevolg van de inwerkingtreding van de Huisvestingsverordening 2010 is gewijzigd, is geen zodanige omstandigheid.
Overigens heeft het dagelijks bestuur ter zitting uiteengezet dat de gevraagde vergunning volgens het nieuwe beleid evenmin verleend zou worden, aangezien dat ertoe strekt dat het samenvoegen van sociale huurwoningen, zoals beoogd door [appellante], niet is toegestaan.
2.4.3. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Biharie, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Biharie
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012
611.