201112163/2/R2.
Datum uitspraak: 27 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster A], gevestigd te Putten, en [verzoeker B] en [verzoekster C], wonend te Putten (hierna: [verzoeker] en anderen)
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 15 september 2011, kenmerk ROG/2006/4631, heeft het college opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Putten bij besluit van 28 februari 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Westelijk Buitengebied" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2011, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] en anderen en Sauna DrÔme B.V. hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 januari 2012, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker B] en [verzoekster C], bijgestaan door mr. I.E. Nauta, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Ter zitting is Sauna DrÔme B.V., vertegenwoordigd door H. Lebbink en bijgestaan door mr. L.M. Muetstege, advocaat te Utrecht, gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij uitspraken van 20 februari 2008, in zaak nr.
200608145/1en 13 oktober 2010, in zaak nr.
200908301/1/R2, heeft de Afdeling de besluiten tot goedkeuring van het college van 17 oktober 2006 en 4 september 2009 vernietigd, voor zover deze besluiten zagen op het plandeel met de bestemming "Dagrecreatie" met de nadere aanduiding 'sauna en beautycentrum (rsb)' ter plaatse van de percelen Tolweg 13-15 en Poolseweg 20 te Putten.
Bij besluit van 15 september 2011 heeft het college opnieuw goedkeuring aan het voornoemde plandeel verleend.
2.3. In het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het voornoemde plandeel hebben [verzoeker] en anderen onder meer aangevoerd dat met de streekplanherziening "Herbegrenzing Ecologische Hoofdstructuur", vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland in juli 2009 (hierna: de streekplanherziening), het plandeel in de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) is komen te liggen. [verzoeker] en anderen betogen dat het college daarom ten onrechte niet de 'nee, tenzij'-benadering heeft toegepast zoals staat weergegeven in de streekplanherziening.
2.4. Ter zitting is vast komen te staan dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de streekplanherziening geldend provinciaal beleid was en het in geding zijnde plandeel op grond van de streekplanherziening binnen de EHS-natuur ligt.
De streekplanherziening vermeldt dat binnen de EHS de 'nee, tenzij'-benadering geldt. Deze houdt in dat een bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Hierin staat verder dat om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, het bevoegde gezag erop moet toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Om een zorgvuldige afweging te kunnen maken, zal de provincie de te beschermen en te behouden wezenlijke kenmerken en waarden per gebied specificeren. Voorts staat in de streekplanherziening dat plannen die tot significante aantasting zouden kunnen leiden onder meer nieuwbouw van woningen en bedrijven betreffen.
2.5. Nu de streekplanherziening geldend provinciaal beleid was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit en het desbetreffende plandeel op grond daarvan in de EHS-natuur is gelegen, heeft het college naar het oordeel van de voorzitter ten onrechte niet aan de streekplanherziening en de zogenoemde 'nee, tenzij'-benadering getoetst. Dit klemt te meer nu uit het besluit en het verhandelde ter zitting blijkt dat het college de bedrijfsbebouwing binnen het plandeel, als feitelijk bestaande bebouwing heeft aangemerkt, dit in tegenstelling tot hetgeen de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 13 oktober 2010, inhoudende dat de bebouwing in het plangebied voor zover die zonder bouwvergunningen is gerealiseerd, of in strijd met de functie waarop de vergunning ziet wordt gebruikt, als nieuwe uitbreiding moet worden gezien. Op grond van het vorenstaande acht de voorzitter het niet uitgesloten dat het plan in de bodemprocedure niet in stand zal kunnen blijven. Reeds in deze omstandigheid ziet de voorzitter aanleiding om het plandeel te schorsen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 15 september 2011, kenmerk ROG/2006/4631, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Dagrecreatie" met de nadere aanduiding 'sauna en beautycentrum (rsb)' ter plaatse van de percelen aan de Tolweg 13-15 en Poolseweg 20 te Putten;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 908,71 (zegge: negenhonderdacht euro en eenenzeventig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Tuit
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2012