201012769/1/R4.
Datum uitspraak: 1 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hengelo (Ov),
de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Bij besluit van 24 september 2009 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, thans: de minister van Infrastructuur en Milieu, (hierna: de minister) met toepassing van artikel 4.23 van het Besluit geluidhinder voor de gevels van de te saneren woningen en een school gelegen binnen de geluidzone langs de spoorweg "Traject 180 en 189" in Hengelo (hierna: de spoorweg) de ten hoogste toelaatbare waarden van de geluidbelasting vanwege deze spoorweg vastgesteld en tevens maatregelen vastgesteld die strekken tot het terugbrengen van de geluidbelasting op de gevels en binnen de betrokken woningen en de school.
Bij besluit van 24 augustus 2010 heeft de minister dit besluit gewijzigd.
Bij besluit van 19 november 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft de minister het door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2010, beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak, tezamen met zaak nr.
201012749/1/R4, ter zitting behandeld op 20 december 2011, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. R.G.P. van Slijpe, werkzaam bij het Ministerie, zijn verschenen.
2.1. Bij het besluit van 24 september 2009 heeft de minister voor de gevels van de te saneren woningen en een school gelegen binnen de geluidzone langs de spoorweg de ten hoogste toelaatbare waarden van de geluidbelasting vanwege de spoorweg vastgesteld en tevens maatregelen vastgesteld die strekken tot het terugbrengen van de geluidbelasting op de gevels van en binnen de betrokken woningen en de school.
Dit besluit is bij besluit van 24 augustus 2010 gewijzigd. De wijziging betreft, voor zover hier van belang, de vaststelling van een aanvullende maatregel, te weten de plaatsing van een geluidscherm langs het spoor ter hoogte van de woning van [appellant] aan de [locatie] te Hengelo, en in verband daarmee een wijziging van de ten hoogste toelaatbare waarden van de geluidbelasting op de gevels van een aantal woningen binnen de invloedssfeer van het te plaatsen geluidscherm. Voor de woning van [appellant] zijn bij het besluit van 24 augustus 2010 ten hoogste toelaatbare waarden van de geluidbelasting vastgesteld van 55, 60 en 63 dB(A) op de zijgevel op respectievelijk 1,5 , 5 en 7,5 m hoogte. De minister heeft tot deze wijziging besloten, omdat afschermende maatregelen sinds de vervanging van de stalen spoorbrug door een stillere brug in april 2010, anders dan voorheen, inmiddels wel effectief zijn.
2.2. Ingevolge artikel 4.16, eerste lid, van het Besluit geluidhinder, voor zover hier van belang, wordt bij besluit als bedoeld in artikel 4.23, tweede lid, de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een spoorweg van de gevel van woningen vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde behoudens het tweede en derde lid de waarde van 63 dB niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 4.18, eerste lid, voor zover hier van belang, stellen burgemeester en wethouders met inachtneming van de artikelen 4.20 tot en met 4.23 een programma van maatregelen op, die naar hun oordeel in aanmerking komen om de geluidbelasting vanwege de spoorweg van de gevel van de in artikel 4.17 bedoelde woningen zoveel mogelijk te beperken tot 55 dB(A) en om zo nodig te voldoen aan artikel 4.25.
Ingevolge artikel 4.23, tweede lid, voor zover hier van belang, stelt Onze Minister na ontvangst van een ingevolge artikel 4.18 opgesteld saneringsprogramma met inachtneming van artikel 4.16 de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting vanwege de spoorweg van de gevel van de woningen vast waarop het saneringsprogramma betrekking heeft.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, stelt Onze Minister ten aanzien van elk van de daarvoor in aanmerking komende gevallen maatregelen vast die strekken tot het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de spoorweg van de gevel van de betrokken woningen tot de bij het besluit, bedoeld in het tweede lid, vastgestelde waarde.
2.3. Niet in geschil is dat de woningen waarop de besluiten van 24 september 2009 en 24 augustus 2010 betrekking hebben woningen zijn als bedoeld in artikel 4.17 van het Besluit geluidhinder.
Gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring bezwaar
2.4. [appellant] betoogt dat zijn bezwaar ten onrechte gedeeltelijk niet-ontvankelijk is verklaard.
2.4.1. Bij het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, voor zover het was gericht tegen het niet plaatsen van een geluidscherm. Hieraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat bij het wijzigingsbesluit van 24 augustus 2010 alsnog is besloten tot plaatsing van een geluidscherm, zodat [appellant] geen belang meer heeft bij de behandeling van deze grond.
2.4.2. Ter zitting heeft de minister verklaard dat het bezwaar op dit punt niet niet-ontvankelijk, maar ongegrond had moeten worden verklaard. Nu de minister zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze beroepsgrond slaagt.
Beroepsgronden met betrekking tot geluidhinder
2.5. [appellant] voert aan dat ten onrechte niet in de plaatsing van een geluidscherm ter hoogte van zijn woning is voorzien. Hij betoogt tevens dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat ter hoogte van de woningen aan de overzijde van de Enschedesestraat wel een geluidscherm langs het spoor wordt geplaatst.
2.5.1. Bij het besluit van 24 augustus 2010, waarbij het besluit van 24 september 2009 is gewijzigd, heeft de minister alsnog besloten tot de plaatsing van een verlengd geluidscherm langs het spoor ter hoogte van de woning van [appellant]. Dit besluit is bij het bestreden besluit in stand gelaten. Het betoog van [appellant] mist derhalve in zoverre feitelijke grondslag.
2.6. [appellant] betoogt verder dat onzeker is of aan de ten hoogste toelaatbare waarden van de geluidbelasting die voor zijn woning zijn vastgesteld zal worden voldaan.
[appellant] betoogt in dit verband dat bij de vaststelling van de ten hoogste toelaatbare waarden is uitgegaan van de plaatsing van een geluidscherm, terwijl het scherm nog niet daadwerkelijk is geplaatst en onzeker is of dit nog zal gebeuren. Zolang geen geluidscherm is geplaatst, worden volgens hem de vastgestelde waarden overschreden. Voorts betoogt [appellant] dat het goederenvervoer over het spoor in de toekomst sterker zal toenemen dan waarvan bij de vaststelling van de ten hoogste toelaatbare waarden voor zijn woning en het nemen van het besluit op bezwaar is uitgegaan. Het betreft zowel het aantal goederentreinen als de lengte en zwaarte daarvan. Daarnaast betoogt [appellant] dat het geluidscherm onvoldoende effectief zal zijn om de geluidbelasting op zijn woning terug te brengen tot de vastgestelde ten hoogste toelaatbare waarden. Volgens hem heeft de minister onvoldoende rekening gehouden met bijvoorbeeld de bodemgesteldheid. Subsidiair betoogt [appellant] dat de minister de effectiviteit van het geluidscherm onvoldoende heeft onderzocht.
2.6.1. De minister stelt dat bij de vaststelling van de ten hoogste toelaatbare waarden van de geluidbelasting rekening is gehouden met de toekomstige treinintensiteiten. De wijze waarop dit moet gebeuren is voorgeschreven in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. In het akoestisch onderzoek van 9 april 2010, dat ten behoeve van de vaststelling van het saneringsprogramma voor het aanvullende geluidscherm in opdracht van de gemeente Hengelo is uitgevoerd, zijn de verwachte aantallen goederentreinen voor het peiljaar 2015 betrokken. Daarbij is volgens de minister gebruik gemaakt van de prognose uit het akoestisch spoorboekje. De keuze voor het peiljaar 2015 wordt volgens de minister voorgeschreven door het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006.
De minister stelt zich voorts op het standpunt dat met het geluidscherm aan de vastgestelde ten hoogste toelaatbare waarden voor de geluidbelasting kan worden voldaan. De minister baseert zich daarbij op het akoestisch rapport van 9 april 2010. Volgens de minister is in dat rapport rekening gehouden met relevante factoren zoals het type rails en de bodemgesteldheid.
2.6.2. De hoogte van de ten hoogste toelaatbare waarden van de geluidbelasting die voor de woning van [appellant] zijn vastgesteld, is in beroep niet bestreden. Ter beoordeling staat thans slechts of aan deze waarden kan worden voldaan.
De ten hoogste toelaatbare waarden van de geluidbelasting voor de woning van [appellant] zijn vastgesteld in het besluit van 24 augustus 2010. Nu in dat besluit tevens het geluidscherm ter hoogte van de woning van [appellant] als aanvullende maatregel is vastgesteld, mocht de minister bij de vaststelling van de ten hoogste toelaatbare waarden uitgaan van de aanwezigheid van het geluidscherm. Voor zover [appellant] aanvoert dat het geluidscherm nog niet is geplaatst en dat onzeker is of dit zal gebeuren, en dat de ten hoogste toelaatbare waarden worden overschreden zolang het geluidscherm nog niet is opgericht, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgronden geen betrekking hebben op de rechtmatigheid van het bestreden besluit, maar aspecten van de uitvoering en naleving daarvan betreffen, die in deze procedure niet ter beoordeling staan.
2.6.3. Ten aanzien van de toekomstige intensiteit van het goederenvervoer overweegt de Afdeling dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de minister het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 niet op de juiste wijze heeft toegepast. In het bijzonder heeft [appellant] niet geconcretiseerd waarom de door de minister gehanteerde treinintensiteiten voor het peiljaar 2015, die aan het zogeheten akoestisch spoorboekje zijn ontleend, onjuist zouden zijn. Voor zover [appellant] vreest dat de toename van het goederenvervoer feitelijk groter zal zijn dan de aantallen voor 2015 waarvan in het akoestisch rapport en het besluit van 24 augustus 2010 is uitgegaan en dat daardoor niet aan de ten hoogste toelaatbare waarden zal worden voldaan, heeft deze beroepsgrond geen betrekking op de rechtmatigheid van het thans ter beoordeling staande besluit, maar op de naleving daarvan.
2.6.4. Met betrekking tot de effectiviteit van het geluidscherm overweegt de Afdeling het volgende.
Bij het nemen van het besluit van 24 augustus 2010, waarin het geluidscherm en de ten hoogste toelaatbare waarden voor onder meer de woning van [appellant] zijn opgenomen, heeft de minister zich gebaseerd op het akoestisch rapport van 9 april 2010. In dit rapport is de geluidbelasting berekend in verschillende situaties, waaronder de situatie met het geluidscherm zoals dat in het besluit is opgenomen. In het akoestisch rapport is rekening gehouden met verschillende factoren, waaronder de bodemgesteldheid. [appellant] heeft noch in zijn beroepschrift, noch ter zitting aannemelijk gemaakt dat het akoestisch rapport in dit opzicht onjuist of onvolledig is en niet voldoet aan de eisen uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. Gelet hierop is niet aannemelijk geworden dat het geluidscherm dat op grond van artikel 4.23 van het Besluit geluidhinder als maatregel is vastgesteld - nadat het daadwerkelijk is geplaatst - niet toereikend is om de geluidbelasting vanwege de spoorweg terug te brengen tot de door de minister vastgestelde ten hoogste toelaatbare waarden.
Nu het geluidwerende effect van het geluidscherm in het akoestisch rapport is onderzocht en op grond van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd niet kan worden geoordeeld dat de minister niet van dit rapport had mogen uitgaan, ziet de Afdeling bovendien geen aanleiding voor het oordeel dat de minister de toereikendheid van deze maatregel en de naleefbaarheid van de vastgestelde ten hoogste toelaatbare waarden van de geluidbelasting onvoldoende heeft onderzocht.
2.7. [appellant] stelt dat de trillingen die ontstaan door het gebruik van de spoorweg schade aan zijn woning en hinder voor personen veroorzaken. Hij betoogt dat de minister ten onrechte geen eisen heeft gesteld of maatregelen heeft voorgeschreven ter voorkoming dan wel beperking van trillinghinder vanwege de spoorweg. Volgens [appellant] heeft de minister zijn bezwaar op dit punt ten onrechte ongegrond verklaard.
2.7.1. De besluiten van de minister van 24 september 2009 en 24 augustus 2010 zijn genomen op grond van artikel 4.23 van het Besluit geluidhinder, naar aanleiding van een door het college van burgemeester en wethouders van Hengelo ingediend saneringsprogramma. Het Besluit geluidhinder heeft uitsluitend betrekking op geluidhinder en biedt geen grondslag voor het stellen van grenswaarden voor of het voorschrijven van maatregelen tegen trilling vanwege spoorwegen waarop het Besluit geluidhinder van toepassing is. Voor zover [appellant] in bezwaar heeft aangevoerd dat ten onrechte niet in dergelijke grenswaarden of maatregelen is voorzien, heeft de minister het bezwaar dan ook terecht ongegrond verklaard.
2.8. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit op bezwaar dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De Afdeling ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar in zoverre alsnog ongegrond te verklaren. Hiertoe overweegt de Afdeling dat in het besluit van 24 augustus 2010 de plaatsing van een geluidscherm ter hoogte van de woning van [appellant] reeds als maatregel is vastgesteld voor het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de spoorweg tot de vastgestelde ten hoogste toelaatbare waarden. Nu derhalve ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar reeds was besloten tot plaatsing van een geluidscherm, mist het in bezwaar aangevoerde betoog over het ontbreken van een geluidscherm ter hoogte van de woning van [appellant] feitelijke grondslag. Het bezwaar dient daarom ook op dit punt ongegrond te worden verklaard.
Het beroep is voor het overige ongegrond.
2.9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu van 19 november 2010, kenmerk BSV 2010029494, voor zover daarbij het bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk is verklaard;
III. verklaart het bezwaar tegen de besluiten van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, thans: de minister van Infrastructuur en Milieu, van 24 september 2009, kenmerk BSV 2009051090, en 24 augustus 2010, kenmerk BSV 2010022371, in zoverre ongegrond;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI. gelast dat de minister van Infrastructuur en Milieu aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Teuben
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012