201103578/1/R1.
Datum uitspraak: 1 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante]), gevestigd onderscheidenlijk wonend te Haarlem,
de raad van de gemeente Haarlem,
verweerder.
Bij besluit van 16 december 2010, met nummer 2009187303, heeft de raad het bestemmingsplan "Liewegje" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H.A.M. Lamers, werkzaam bij Das Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door ing. J.A. Polman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting A.H. Giesbergen, bijgestaan door mr. J.W. Spanjer, advocaat te Haarlem, gehoord.
2.1. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling ten behoeve van een nader afgebakend ten oosten van de binnenstad van Haarlem gelegen gebied.
2.2. [appellante] betoogt dat op de verbeelding binnen zijn bedrijventerrein bij [locatie] ten onrechte de aanduiding "sw-stc (specifieke vorm van wonen - stacaravan)" is opgenomen. Volgens [appellante] belemmert de aanwezigheid van een stacaravan de verdere ontwikkeling van zijn bedrijf.
2.2.1. In het ontwerpplan was aan het gehele bedrijventerrein van [appellante] de bestemming "Bedrijf (B)" toegekend. Blijkens de zienswijzennota is het handhaven van het bedrijf van [appellante] niet passend in de bestaande omgeving, heeft [appellante] de bedrijfsactiviteiten inmiddels naar elders verplaatst, maar is over een door [appellante] gewenste woonbestemming ter plaatse met de provincie geen overeenstemming bereikt. Om de vaststelling van het plan niet verder te vertragen zal volgens de zienswijzennota voor de omvang van het bedrijventerrein worden aangesloten bij het vorige bestemmingsplan Zuiderpolder. In de reactie staat tevens aangegeven dat de aanduiding voor de stacaravan, die al in het ontwerpplan was opgenomen, op de verbeelding blijft staan. De raad heeft het plan gewijzigd vastgesteld met inachtneming van de wijzigingen zoals deze zijn opgenomen in bijlage A bij het raadsbesluit, waarvan de zienswijzennota deel uitmaakt.
2.2.2. Ingevolge het gewijzigd vastgestelde plan is aan een deel van het bedrijventerrein de bestemming "Bedrijf (B)" toegekend. Aan de aangrenzende gronden ten zuiden daarvan die in het ontwerpplan ook binnen die bestemming vielen, is de bestemming "Recreatie (R)" toegekend. Binnen die bestemming is op de grens met het plandeel met de bestemming "Bedrijf" op de verbeelding een bouwvlak ingetekend, waaraan de aanduiding "sw-stc (specifieke vorm van wonen - stacaravan)" is toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder e, van de planregels zijn de voor bedrijf aangewezen gronden bestemd voor stacaravan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - stacaravan" op de verbeelding.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1, zijn de voor recreatie aangewezen gronden bestemd voor:
a. het uitoefenen van activiteiten gericht op dagrecreatie:
b. een kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "kampeerterrein" op de verbeelding;
c. een caravanterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - caravanterrein" op de verbeelding;
d. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" op de verbeelding;
e. recreatiewoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning" op de verbeelding;
f. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, kunstwerken, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
2.2.3. Het plandeel waaraan de aanduiding "specifieke vorm van wonen - stacaravan" is toegekend is, anders dan in het ontwerpplan, in het vastgestelde plan gelegen binnen de bestemming "Recreatie (R)". Gelet op artikel 7, lid 7.1, van de planregels zijn de voor recreatie aangewezen gronden niet mede bestemd voor stacaravan. Gelet daarop komt aan de aanduiding "specifieke vorm van wonen - stacaravan" geen betekenis toe. Het betoog van [appellante] mist feitelijke grondslag.
2.3. Voorts betoogt [appellante] dat ten opzichte van het ontwerpplan ten onrechte een bouwvlak voor een tot de bedrijfsbebouwing behorende schuur op het bedrijventerrein achter [locatie] is vervallen. Deze schuur is ten onrechte niet als zodanig bestemd.
2.3.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet nodig is om bijgebouwen en schuren op de verbeelding aan te geven, omdat de bouwregels aangeven wat er aan bijgebouwen en schuren is toegestaan. Bij de onderhavige locatie betreft het een bebouwingspercentage dat op de verbeelding is aangegeven en in de regels nader is uitgewerkt.
2.3.2. Ingevolge artikel 7, lid 7.2, aanhef en onder a, van de planregels mogen op de gronden met de bestemming "Recreatie (R)" gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht onder de voorwaarde dat gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "kampeerterrein" en ter plaatse van de aanduiding "recreatie-caravanterrein" mogen worden gebouwd.
2.3.3. De raad heeft naar voren gebracht dat in 1995 een inventarisatie heeft plaatsgevonden van alle bebouwing aan het Liewegje. Deze inventarisatie heeft in een nadien gestart "handhavingsproject Liewegje" gediend als nulmeting. Uitgangspunt daarbij is geweest dat alle aanwezige bebouwing die ten tijde van deze nulmeting aanwezig was als legaal werd aangemerkt. Tegen illegale bebouwing van na de nulmeting is handhavend opgetreden. Deze bebouwing is alsnog met een vergunning gelegaliseerd ofwel afgebroken, aldus de raad.
2.3.4. Ter zitting is gebleken dat de desbetreffende schuur is gelegen op het deel van de gronden van [appellante] waaraan de bestemming "Recreatie (R)" is toegekend. Het plan maakt op de gronden waarop de schuur is gelegen een gebouw niet mogelijk, nu ter plaatse op de verbeelding geen aanduiding als bedoeld in artikel 7, lid 7.2, aanhef en onder a, van de planregels is aangegeven. In dit verband overweegt de Afdeling dat, anders dan de raad meent, ter plaatse geen bebouwingspercentage is aangegeven dat in de planregels nader is uitgewerkt. Ter zitting is door de raad erkend dat de desbetreffende schuur bij de nulmeting ter plaatse aanwezig was. Derhalve is het gelet op het gemeentelijke beleid ten aanzien van de bij de nulmeting aangetroffen bebouwing niet aannemelijk dat de schuur binnen de planperiode zal worden verwijderd. Gelet daarop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen geen aanleiding te zien om de desbetreffende schuur als zodanig te bestemmen.
2.4. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Recreatie (R)" dat grenst aan het plandeel met de bestemming "Bedrijf (B)" achter [locatie], ter plaatse van de schuur, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening te worden vernietigd.
2.5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Haarlem van 16 december 2010, met nummer 2009187303, waarbij het bestemmingsplan "Liewegje" is vastgesteld, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie (R)" dat grenst aan het plandeel met de bestemming "Bedrijf (B)" achter [locatie], ter plaatse van de schuur;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Haarlem tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante] Transport Haarlem B.V. en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Haarlem aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante] Transport Haarlem B.V. en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012