201112102/2/A3.
Datum uitspraak: 2 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de burgemeester van Landgraaf en het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 14 oktober 2011 in zaken nrs. 10/1252 en 10/1253 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Partycentrum Landgraaf B.V., gevestigd te Landgraaf,
de burgemeester en het college.
Bij besluit van 26 mei 2009 hebben de burgemeester en het college, ieder voor zover bevoegd, geweigerd een vergunning, als bedoeld in artikel 2.3.1.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Landgraaf 2008 (hierna: de APV) ten behoeve van de exploitatie van een horecabedrijf en een vergunning, als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet te verlenen aan Partycentrum Landgraaf B.V. aan de Moltweg 82 te Landgraaf.
Bij besluit van 29 juni 2010 hebben de burgemeester en het college het door Partycentrum Landgraaf daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Partycentrum Landgraaf daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de burgemeester en het college opgedragen opnieuw op het bezwaar van Partycentrum Landgraaf te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben de burgemeester en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 december 2011.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2011, hebben de burgemeester en het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 januari 2012, waar de burgemeester en het college, vertegenwoordigd door mr. T.J.M. Triepels-Huijten, werkzaam bij de gemeente, en Partycentrum Landgraaf, vertegenwoordigd door mr. J.J.H.S. Thomassen, advocaat te Maastricht, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Omdat de aangevallen uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, verzet artikel 49, eerste lid, van de Wet op de Raad van State zich tegen het toepassen van het bepaalde in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.3. Het verzoek van de burgemeester en het college strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat zij in afwachting van de uitspraak op het door hen ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeven te geven aan de aangevallen uitspraak.
2.4. Gevraagd naar het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening hebben de burgemeester en het college ter zitting bij de voorzitter gesteld dat de opdracht in de aangevallen uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen er waarschijnlijk toe leidt dat voormelde vergunningen aan Partycentrum Landgraaf dienen te worden verleend.
Dit is zeer onwenselijk, omdat ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen, dan wel om de uit gepleegde strafbare feiten verkregen voordelen te benutten, aldus de burgemeester en het college.
2.4.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het besluit van 29 juni 2010 vernietigd, omdat het naar haar oordeel op een ondeugdelijke motivering berust. De motiveringsvernietiging verplicht de burgemeester en het college niet zonder meer tot het verlenen van de gevraagde vergunningen. Zij zijn in de gelegenheid het besluit van 26 mei 2009 volledig te heroverwegen. Daarbij kan ook het nieuwe advies dat het Landelijk Bureau Bibob blijkens het hogerberoepschrift op 30 november 2011 aan de burgemeester en het college heeft uitgebracht worden betrokken. Het is bovendien in het belang van een efficiënte en finale geschillenbeslechting dat de aangevallen uitspraak en het ter uitvoering daarvan te nemen nieuwe besluit op bezwaar met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb beide in de bodemprocedure kunnen worden beoordeeld.
Daarbij komt dat ter zitting bij de voorzitter is vastgesteld dat in Partycentrum Landgraaf ook thans nog kienbijeenkomsten plaatsvinden, zij het dat daarbij geen dranken en voedingsmiddelen worden verstrekt.
2.5. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4.1. is overwogen, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
2.6. De burgemeester en het college dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
II. veroordeelt de burgemeester van Landgraaf en het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Partycentrum Landgraaf B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2012