ECLI:NL:RVS:2012:BV3198

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201113014/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestuursdwang voor vaartuig in de Oude Houthaven

Op 2 februari 2012 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Westerpark, thans stadsdeel West, had op 25 november 2009 een besluit genomen waarbij het onder aanzegging van bestuursdwang gelast werd om een vaartuig, afgemeerd in de Oude Houthaven, uit het openbaar water te verwijderen. Dit besluit werd door het dagelijks bestuur op 20 juli 2010 in een gewijzigd besluit gehandhaafd, waarbij het bezwaar van de eigenaar van het vaartuig ongegrond werd verklaard. De eigenaar, aangeduid als [wederpartij], ging in beroep tegen deze besluiten en de rechtbank Amsterdam verklaarde op 8 november 2011 het beroep gegrond, waardoor het dagelijks bestuur werd verplicht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van de eigenaar.

Tegen deze uitspraak heeft het dagelijks bestuur hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij tevens een verzoek om voorlopige voorziening werd ingediend. De voorzitter heeft het verzoek op 19 januari 2012 ter zitting behandeld, waarbij zowel het dagelijks bestuur als de eigenaar van het vaartuig vertegenwoordigd waren. De voorzitter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure. De voorzitter concludeerde dat er voorshands niet buiten twijfel is dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven, en dat het dagelijks bestuur in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen nieuw besluit hoeft te nemen op het bezwaar van de eigenaar.

De voorzitter heeft uiteindelijk beslist dat het dagelijks bestuur geen nieuw besluit op het bezwaar hoeft te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Deze beslissing is genomen in het belang van de rechtszekerheid en om te voorkomen dat er onnodige stappen worden ondernomen door het dagelijks bestuur, terwijl de uitkomst van het hoger beroep nog niet vaststaat. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 2 februari 2012.

Uitspraak

201113014/2/A3.
Datum uitspraak: 2 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel West,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 november 2011 in zaak nr. 10/4010 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Amsterdam
en
het dagelijks bestuur.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2009 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Westerpark (thans: stadsdeel West) [wederpartij] onder aanzegging van bestuursdwang gelast om zijn in de Oude Houthaven afgemeerde [vaartuig] uit het openbaar water van het beheergebied van het dagelijks bestuur te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 20 juli 2010 heeft het dagelijks bestuur het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft het de last gewijzigd, in die zin dat [wederpartij] het [vaartuig] uit het openbaar water van het beheergebied van het dagelijks bestuur dient te verwijderen en verwijderd te houden, voor zover er ligplaats wordt ingenomen.
Bij uitspraak van 8 november 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het dagelijks bestuur binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt op de bezwaren van [wederpartij].
Tegen deze uitspraak heeft het dagelijks bestuur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 januari 2012.
Bij eerstgenoemde brief heeft het dagelijks bestuur de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brieven van 29 december 2011 en 16 januari 2012 zijn de gronden van dit verzoek aangevuld.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 januari 2012, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A. Weijenberg en mr. E.G. Blees, beiden werkzaam bij de stichting Stichting Waternet, en [wederpartij], bijgestaan door mr. J.C. Klompé, advocaat te Loosdrecht, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij tussenuitspraak van 15 juli 2011 heeft de rechtbank overwogen dat in het bestreden besluit de last onder bestuursdwang niet voldoende duidelijk is omschreven en voorts ten onrechte is gebaseerd op de bepalingen ten aanzien van ligplaatsen van de Verordening op het binnenwater 2010 (hierna: Vob). De Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2010 (hierna: Rhv) is de toepasselijke verordening in het havengebied. In die verordening ontbreekt de nodige schakelbepaling om de ligplaatsbepalingen van de Vob ook van toepassing te laten zijn in het havengebied, aldus de rechtbank. Zij heeft het dagelijks bestuur in de gelegenheid gesteld om deze door haar aangeduide gebreken te herstellen.
In de uitspraak van 8 november 2011 heeft de rechtbank geoordeeld dat de in de tussenuitspraak gesignaleerde gebreken niet zijn hersteld. Nu in de Rhv nog steeds een schakelbepaling tot de Vob ontbreekt, ontbeert het bestreden besluit bovendien een deugdelijke grondslag, aldus de rechtbank.
2.3. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het dagelijks bestuur in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak.
2.4. Volgens de aangevallen uitspraak dient het dagelijks bestuur een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Gelet op hetgeen het dagelijks bestuur ter motivering van het hoger beroep heeft aangevoerd, is voorshands niet buiten twijfel dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep onverkort in stand zal blijven. Om deze reden en mede gelet op het feit dat [wederpartij] ter zitting bij de voorzitter heeft verklaard het niet bezwaarlijk te vinden dat het dagelijks bestuur geen nieuw besluit op zijn bezwaren neemt voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist, ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Anders dan de gemachtigde van [wederpartij] ter zitting bij de voorzitter heeft betoogd, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. De voorzitter ziet niet in dat, zoals de gemachtigde heeft gesteld, het voor hem voorafgaand aan de zitting niet duidelijk heeft kunnen zijn dat het verzoek geen verdere strekking heeft dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het dagelijks bestuur geen nieuw besluit op bezwaar behoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het dagelijks bestuur geen nieuw besluit op het bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2012
280-598.