ECLI:NL:RVS:2012:BV3217

Raad van State

Datum uitspraak
3 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112940/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • Z. Huszar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Wolfkuilseweg te Mook

In deze uitspraak van de Raad van State, gedateerd 3 februari 2012, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen met betrekking tot het bestemmingsplan 'Wolfkuilseweg' dat op 31 oktober 2011 door de raad van de gemeente Mook en Middelaar is vastgesteld. Verzoekers, allen wonend in Mook, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en vroegen de voorzitter om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 19 januari 2012 ter zitting behandeld, waar zowel de verzoekers als de raad vertegenwoordigd waren. De voorzitter overweegt dat het plangebied zich bevindt aan de noordoostzijde van Mook en dat het plan voorziet in de bouw van vier vrijstaande woningen. Er is een bosstrook van 30 meter breed onbebouwd gelaten om het groene karakter van het perceel te behouden. De voorzitter concludeert dat de verzoekers een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de eigenaar van de gronden in het plangebied heeft aangegeven dat er mogelijk een aanvraag voor een omgevingsvergunning zal worden ingediend voordat de bodemprocedure is afgerond.

De voorzitter behandelt vervolgens de gronden van het beroep, waaronder de stelling dat het advies van het Gelders Genootschap niet ter inzage is gelegd en dat er geen onderliggende structuurvisie is vastgesteld. De voorzitter oordeelt dat het advies niet noodzakelijk was voor de beoordeling van het ontwerpplan en dat de raad bevoegd was om het bestemmingsplan vast te stellen zonder een structuurvisie. Ook de bezwaren met betrekking tot de Flora- en faunawet worden besproken. De voorzitter concludeert dat het natuuronderzoek dat door BRO is uitgevoerd, niet onvolledig of ondeugdelijk is en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de objectiviteit van het bureau. De voorzitter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen grond is voor de verwachting dat het besluit in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201112940/2/R1.
Datum uitspraak: 3 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te Mook, gemeente Mook en Middelaar,
en
de raad van de gemeente Mook en Middelaar,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Wolfkuilseweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 11 januari 2012.
Bij eerstgenoemde brief hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 januari 2012, waar [verzoeker] en anderen, in de persoon van [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door B.J. Tolkamp, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. B. de Haan, advocaat te Nijmegen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plangebied heeft betrekking op de noordoostzijde van de kern Mook en ligt tussen de Scheidingsweg, Wolfkuilseweg en de Bovensteweg. Het plan voorziet in het realiseren van vier vrijstaande grondgebonden woningen. Vanaf de Bovensteweg zal een bosstrook van ongeveer 30 m breed onbebouwd worden gelaten om het groene karakter van het perceel zoveel mogelijk te behouden. Nu [belanghebbende] als eigenaar van de gronden in het plangebied ter zitting heeft verklaard dat geen voornemen bestaat op korte termijn een aanvraag voor een omgevingsvergunning in te dienen, maar dat niet kan worden uitgesloten dat deze aanvraag wel zal worden ingediend voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak, hebben [verzoeker] en anderen in zoverre een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. [verzoeker] en anderen betogen allereerst dat het advies "Randvoorwaarden Ruimtelijke Kwaliteit, Ontwikkelingsgebied Scheidingsweg 5 Mook" (hierna: het advies) van het Gelders Genootschap gedateerd maart 2011 een op het plan betrekking hebbend stuk is dat redelijkerwijs noodzakelijk was voor de beoordeling van het ontwerpplan en dat dit stuk gelet op art. 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dus bij het ontwerpplan ter inzage had moeten worden gelegd.
2.3.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), voor zover hier van belang, is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
2.3.2. Gelet op het verhandelde ter zitting acht de voorzitter aannemelijk dat het advies inderdaad niet bij het ontwerpplan ter inzage heeft gelegen. De voorzitter stelt vast dat het advies, de omslag en het voorwerk niet meegeteld, slechts drie bladzijden telt waarvan meer dan de helft gevuld is met foto's, een inrichtingschets van het plangebied en een sterk verkleinde afdruk van het de ontwerpverbeelding. Op één foto na is precies dezelfde beeldinformatie eveneens te vinden in de toelichting bij het ontwerpplan. Voor zover het de tekst betreft, stelt de voorzitter vast dat die geen andere informatie bevat dan die welke in de toelichting behorende bij het ontwerpplan te vinden is. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het advies een op het plan betrekking hebbend stuk is dat redelijkerwijs noodzakelijk was voor de beoordeling van het ontwerpplan. Dat bij de beantwoording van de zienswijze van [verzoeker] en anderen in de Nota zienswijzen bij herhaling naar het stuk verwezen wordt, doet aan het vorenstaande niet af. Voorts is ter zitting gebleken dat [verzoeker] en anderen het advies inmiddels in hun bezit hebben, zodat zij dit stuk hebben kunnen betrekken bij hun beroep.
2.4. [verzoeker] en anderen betogen verder dat het plan niet had mogen worden vastgesteld, nu een onderliggende structuurvisie ontbreekt.
2.4.1. Vast staat dat voor het desbetreffende gebied geen structuurvisie is vastgesteld.
De voorzitter overweegt dat het niet vaststellen van een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wro, niet afdoet aan de bevoegdheid van de raad om een bestemmingsplan vast te stellen.
Het betoog van [verzoeker] en anderen faalt derhalve.
2.5. [verzoeker] en anderen betogen voorts dat de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Zij voeren aan dat het door BRO opgestelde onderzoeksrapport "Verkennend natuuronderzoek Wolfkuilseweg Mook" van 14 april 2010 (hierna: het natuuronderzoek) onvolledig en onzorgvuldig is en wijzen daarbij op de brief van de Gegevens Autoriteit van 9 december 2011 waarin het natuuronderzoek is beoordeeld. Belangrijke natuurwaarden worden als gevolg van het plan aangetast en ten onrechte is geen onderzoek naar vleermuizen gedaan, aldus [verzoeker] en anderen. Voorts betogen zij dat sprake is van belangenverstrengeling bij het onderzoeksbureau BRO, nu BRO bij meerdere projecten als adviseur van de gemeente Mook en Middelaar is betrokken en in de onderhavige zaak als adviseur van de eigenaar van de gronden in het plangebied. Tevens heeft BRO het natuuronderzoek opgesteld, zodat reeds om deze reden niet van de uitkomsten in dit natuuronderzoek kan worden uitgegaan.
2.5.1. De vragen of voor de uitvoering van een bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er echter niet aan af dat de raad het plan niet had kunnen vaststellen, indien en voor zo ver hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.5.2. In de brief van de Gegevensautoriteit Natuur waarin het natuuronderzoek wordt beoordeeld staat dat sprake is van tekortschietende raadpleging van bronnen en van het gebruik van verouderde data die in deze bronnen worden gepresenteerd. In de brief staat verder dat onder meer de rosse vleermuis voorkomt in het plangebied, terwijl dit niet uit het natuuronderzoek blijkt.
2.5.3. BRO heeft met betrekking tot de bescherming van soorten beoordeeld of de realisatie van de ontwikkelingen die door het plan worden toegelaten in strijd is met de Ffw. Hoewel in de brief van de Gegevens Autoriteit kanttekeningen worden geplaatst bij de in het natuuronderzoek gebruikte onderzoeksmethodes, bestaat naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding het door BRO verrichte natuuronderzoek onvolledig dan wel ondeugdelijk te achten. Daarbij wordt van belang geacht dat BRO door middel van bureauonderzoek, waarbij gebruik is gemaakt van gegevens op locatieniveau van vaatplanten en broedvogels van de provincie Limburg en van algemene verspreidingsatlassen, en door middel van veldonderzoek naar ecotopen en sporen en verblijfplaatsen van beschermde dieren heeft onderzocht of de verbodsbepalingen van de artikelen 8 tot en met 12 van de Ffw worden overtreden en of de zorgplicht van artikel 2 van die wet is overtreden. Er is geconcludeerd dat voormelde artikelen niet zullen worden overtreden, zodat geen ontheffing op grond van de Ffw nodig is geacht.
2.5.4. Tijdens het veldonderzoek is voorts onder meer geconstateerd dat in het plangebied geen gebouwen of voor vleermuizen geschikte holle bomen staan, zodat de kans op het voorkomen van verblijfplaatsen van vleermuiskolonies in het plangebied nihil is. Gelet hierop faalt het betoog van [verzoeker] en anderen dat uitvoering van het plan zal leiden tot de aantasting van vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen. Het plangebied is volgens het natuuronderzoek ook niet van waarde als foerageergebied voor vleermuizen vanwege de dichte bosbeplanting. Dat wat betreft vleermuizen desondanks te weinig onderzoek is gedaan of van onjuiste gegevens wordt uitgegaan, hebben [verzoeker] en anderen niet aannemelijk gemaakt.
Wat betreft de aantasting van de vliegroutes van vleermuizen wordt overwogen dat een vliegroute niet wordt gerekend tot een vaste
rust- of verblijfplaats die op grond van artikel 11 van de Ffw bescherming geniet, tenzij de vliegroute als zodanig samenvalt met een vaste rust- of verblijfplaats. Daarvan is de voorzitter niet gebleken.
Gelet op het voorgaande verwacht de voorzitter niet dat hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd over de uitvoerbaarheid van het plan in relatie tot de Ffw in de bodemzaak tot een vernietiging van het bestreden besluit zal leiden.
2.5.5. Voorts overweegt de voorzitter dat de enkele omstandigheid dat een onderzoeksbureau bij verschillende projecten in dezelfde gemeente is betrokken, geen aanleiding geeft te twijfelen aan de objectiviteit van dit bureau. Dat het natuuronderzoek onder meer is uitgevoerd door een medewerkster van BRO die eveneens betrokken is geweest bij het opstellen van het plan maakt voorts niet dat niet van de uitkomsten in dit natuuronderzoek kan worden uitgegaan, nu volgens de door [verzoeker] en anderen overgelegde brief van de Gegevens Autoriteit het natuuronderzoek door BRO is uitgevoerd conform de daarvoor geldende regels bij de branche organisatie van Groene Bureaus.
2.6. Voorts betogen [verzoeker] en anderen dat de Wolfkuilseweg ongeschikt is als ontsluitingsweg voor nog meer omwonenden, nu de Wolfkuilseweg een natuurlijk zandpad is dat onderhevig is aan sterke erosie zodat de berging van water en modder soms overlast geeft. Verder voeren zij aan dat de verkeersveiligheid op de Bovensteweg zal worden aangetast.
2.6.1. Uit de plantoelichting volgt dat de twee noordelijk gelegen woningen zullen worden ontsloten op de Wolfkuilseweg door middel van één uitrit en de twee meest zuidelijk gelegen woningen op de Bovensteweg eveneens door middel van één uitrit. Deze wegen zijn volgens de plantoelichting berekend op een geringe toename van het aantal verkeersbewegingen.
Door Econsultancy B.V. is op 4 mei 2010 een verkennend bodemonderzoek voor het plangebied opgesteld en door Schoonderbeek en Partners Advies B.V. is op 11 mei 2010 een watertoets opgesteld. In deze watertoets wordt geconcludeerd dat er met betrekking tot de waterberging geen belemmeringen zijn voor het realiseren van het plan, omdat het hemelwater op eigen terrein kan worden geïnfiltreerd. In het bodemonderzoek is geconcludeerd dat de bodem, die bestaat uit zandlagen, een goede doorlatendheid heeft. Wat betreft de ontsluiting van de twee meest zuidelijk gelegen woningen, overweegt de voorzitter dat de raad ter zitting heeft aangegeven dat zorg zal worden gedragen voor een goede ontsluiting op de Bovensteweg.
Gelet op het voorgaande hebben [verzoeker] en anderen naar het oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat de Wolfkuilseweg vanwege de bodemgesteldheid ongeschikt is als ontsluitingsweg voor de twee noordelijk gelegen woningen in het plangebied en dat het plan zal leiden tot een verkeersonveilige situatie op de Bovensteweg.
2.7. Ook in hetgeen [verzoeker] en anderen voor het overige hebben aangevoerd, ziet de voorzitter geen grond voor de verwachting dat het besluit in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat derhalve geen grond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Huszar
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2012
533-634.