201106767/1/A1.
Datum uitspraak: 8 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Teteringen, gemeente Breda,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 4 mei 2011 in zaak nr. 10/4581 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
Bij besluiten van 11 augustus 2010 en 20 augustus 2010 heeft het college de verzoeken van onder meer [appellant] om handhavend op te treden tegen de bouwactiviteiten aan de school aan de Breeschot 18 te Teteringen (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 16 september 2010 heeft het college de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 mei 2011, verzonden op 12 mei 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 juli 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 januari 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. B. de Jong, en het college, vertegenwoordigd door drs. C.T.M. van Slingerland, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat de bouwactiviteiten in strijd zijn met het ten tijde van het nemen van het besluit van 16 september 2010 ter plaatse geldende bestemmingsplan. Op 17 maart 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "De Gouwen Breeschot 18" vastgesteld, waarin voor het in geding zijnde gebouw een maximale bouwhoogte is opgenomen van 4,60 m. De hoogte van dit gebouw is inclusief de ventilatiekanalen op het gebouw 4,55 m.
2.2. Ter zitting heeft [appellant] zijn beroepsgrond ingetrokken, dat de rechtbank in haar uitspraak volgens hem ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten wegens de omstandigheid dat reeds ten tijde van het besluit van 16 september 2010 concreet zicht op legalisering ontbrak.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit ten onrechte in stand heeft gelaten omdat bij de beantwoording van de vraag of concreet zicht op legalisering bestond, niet aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) mocht worden getoetst. Volgens hem is deze wet, gelet op artikel 1.6 van de Invoeringswet Wabo, niet van toepassing op het geschil. Hij wijst in dit verband op de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 30 november 2010 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://rvs2012.internetcomposer.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=6J3q1RABR5Q%3D">201011259/2/M2</a>. Daarnaast heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit volgens [appellant] ten onrechte in stand gelaten en kan de bouwvergunning voor de huisvesting niet worden verleend, aangezien het bouwwerk in zijn huidige staat niet voldoet aan de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit.
2.3.1. Voor beantwoording van de vraag, of de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit terecht in stand heeft gelaten, dient te worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden ten tijde van de aangevallen uitspraak. Niet in geschil is dat het gebouw inclusief de mechanische ventilatiekanalen in overeenstemming is met het op 17 maart 2011 vastgestelde bestemmingsplan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat ten tijde van de aangevallen uitspraak van 4 mei 2011 concreet zicht op legalisering bestond. De vraag vervolgens, of al dan niet bouwvergunning voor de mechanische ventilatiekanalen is vereist, behoeft in deze procedure niet te worden beantwoord.
Het betoog van [appellant] dat de gevraagde bouwvergunning voor de huisvesting niet kan worden verleend, biedt op voorhand geen grond voor het oordeel dat de gevraagde bouwvergunning moet worden geweigerd wegens strijd met het Bouwbesluit.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2012