ECLI:NL:RVS:2012:BV3228

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106839/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • H. Troostwijk
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had op 10 mei 2011 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van het college van 24 november 2009 vernietigd. Dit besluit betrof de toepassing van spoedeisende bestuursdwang op het perceel te Kerkdriel, waar het college op 22 juni 2009 had geconstateerd dat er zeventien slaapplaatsen aanwezig waren voor tijdelijke buitenlandse werknemers, wat leidde tot een onveilige situatie. Het college had daarop besloten tot ontruiming en verzegeling van het pand om de bewoning te beëindigen.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de situatie niet spoedeisend was en dat het college niet bevoegd was om bestuursdwang toe te passen. De Raad stelt vast dat de geconstateerde overtredingen, zoals onvoldoende vluchtroutes en brandveiligheid, de spoedeisendheid van het besluit rechtvaardigden. Het college had de situatie adequaat beoordeeld en de beslissing tot bestuursdwang was tijdig op schrift gesteld.

De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 24 november 2009 ongegrond. De Raad concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot toepassing van bestuursdwang en dat de last niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

201106839/1/A1.
Datum uitspraak: 8 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 mei 2011 in zaken nrs. 10/119 en 10/120 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te Hoenzadriel, gemeente Maasdriel
en
het college.
1. Procesverloop
Bij brief van 23 juni 2009 heeft het college zijn besluit van 22 juni 2009 om jegens [belanghebbende], als feitelijk leidinggevende en enig bestuurder van [wederpartij], spoedeisende bestuursdwang toe te passen door verzegeling van het pand op het perceel [locatie] te Kerkdriel (hierna: het perceel), teneinde de bewoning daarvan te beëindigen en beëindigd te houden, op schrift gesteld.
Bij besluit van 7 juli 2009, voor zover hier van belang, heeft het college het besluit van 22 juni 2009 ingetrokken.
Bij besluit van 24 november 2009 heeft het college het door [wederpartij] tegen het besluit van 22 juni 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [wederpartij] ingestelde beroep tegen het besluit van 24 november 2009 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juni 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 juli 2011.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2011, waar het college, vertegenwoordigd door J.J.W.G. van den Oetelaar, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 22 juni 2009 om 10.30 uur hebben controleurs van de gemeente Maasdriel met een machtiging tot binnentreden de op het perceel aanwezige gebouwen betreden. Tijdens dit bezoek is geconstateerd dat in het pand zeventien slaapplaatsen aanwezig waren ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke buitenlandse werknemers. Voorts is strijdigheid geconstateerd met een groot aantal met name genoemde artikelen van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken en het Bouwbesluit 2003. Rond 17.00 uur op dezelfde dag is aan [belanghebbende] het besluit tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang medegedeeld. De woning is rond 19.15 uur in opdracht van het college ontruimd. Het college heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat de veiligheid van de bewoners niet kan worden gegarandeerd en dat daarmee in strijd met artikel 1a, eerste lid van de Woningwet wordt gehandeld. Na de ontruiming is het slot van de woning vervangen en is een tweede toegangsdeur, die zich bevindt onder de slaapgelegenheden, dichtgeschroefd.
2.2. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge artikel 5:24, eerste lid, van deze wet, wordt een beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking.
Ingevolge het vijfde lid behoeft geen termijn te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.
Ingevolge het zesde lid zorgt het bestuursorgaan, indien de situatie dermate spoedeisend is dat het de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de situatie niet dermate spoedeisend was dat het college het besluit tot toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 5:24, zesde lid, van de Awb niet tevoren op schrift kon stellen.
2.3.1. In het pand waren, onder meer, onvoldoende vluchtroutes, geen rookmelders en onvoldoende blusmiddelen aanwezig. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, gelet op de geconstateerde overtredingen, de brandonveilige situatie en de omstandigheid dat slaapgelegenheden aanwezig waren voor meer dan tien personen, het college bevoegd was tot toepassing van bestuursdwang. Het besluit tot toepassing van bestuursdwang van 22 juni 2009, dat op die dag omstreeks 19:15 uur is geëffectueerd, is de dag daarop bij brief van 23 juni 2009 op schrift gesteld en verzonden op 25 juni 2009. Gelet op het geringe tijdsverloop tussen het besluit en de opschriftstelling en bekendmaking daarvan, kan niet worden staande gehouden dat met een dergelijke handelswijze het besluit tot toepassing van bestuursdwang niet zo spoedig mogelijk op schrift is gesteld en bekendgemaakt, als bedoeld in artikel 5:24, zesde lid, van de Awb, zodat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit met deze bepaling in strijd is. Dat het college na constatering van de overtredingen om 10.30 uur niet onmiddellijk tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft besloten, maakt niet dat het niet meer bevoegd zou zijn om daartoe later op de dag over te gaan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college gedurende de periode vanaf constatering tot daadwerkelijke ontruiming en verzegeling in overleg is getreden met de brandweer en [wederpartij].
Het betoog slaagt.
2.4. Voorts betoogt het college dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de last in strijd is met artikel 3:4 van de Awb vanwege de verstrekkendheid van de last. Het college voert hiertoe aan dat een last die gericht zou zijn op het beëindigen van bewoning door meer dan tien personen, en dus bewoning op zich zou toestaan, onvoldoende handhaafbaar is. Verder zou een gedeeltelijke ontruiming volgens het college willekeurig zijn en betwist het dat [dochter] van [belanghebbende], woonachtig was in het pand ten tijde van de ontruiming.
2.4.1. Het college heeft bestuursdwang toegepast, teneinde de bewoning van het pand op het perceel te beëindigen en beëindigd te houden. In overeenstemming hiermee waren de getroffen maatregelen gericht op het feitelijk onmogelijk maken van toegang tot de woning en daarmee van elke vorm van bewoning. Door de ontruiming van het gehele pand en de verzegeling daarvan, werd ook [dochter] de toegang tot de woning ontnomen. Niet in geschil is dat zij in de gemeentelijke basisadministratie op het onderhavige adres stond ingeschreven.
Blijkens het controleverslag van 22 juni 2009 is tijdens de controle geen zelfstandige slaapkamer of sanitaire voorziening aangetroffen. Gelet op de in het dossier aanwezige stukken en de ter zitting gegeven toelichting daarop van het college, bestond voor het college ten tijde van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang geen aanleiding te veronderstellen dat naast de huisvesting van buitenlandse werknemers ook een als zodanig herkenbare zelfstandige woongelegenheid in het gebouw aanwezig was voor [dochter], afgescheiden van de buitenlandse werknemers. Gelet hierop bestond voor het college dan ook geen aanleiding voor het raadplegen van het GBA. Voorts heeft [wederpartij] ook anderszins niet aannemelijk gemaakt aan de hand van concrete gegevens dat [dochter] woonachtig was in de woning ten tijde van de besluitvorming. Gelet op de beschikbare informatie ten tijde van de besluitvorming, heeft het college dan ook zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het met het oog op de geconstateerde overtredingen noodzakelijk en gerechtvaardigd was om het gebruik van het pand tijdelijk geheel onmogelijk te maken. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande ten onrechte overwogen dat de last te verstrekkend was zodat het met toepassing van bestuursdwang volledig beëindigen en beëindigd houden van de bewoning van het pand in strijd is met het in artikel 3:4 van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel.
Het betoog slaagt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 24 november 2009 gegrond is verklaard en dit besluit is vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen dat besluit ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 mei 2011 in zaken nrs. 10/119 en 10/120, voor zover het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 24 november 2009, kenmerk: 68335 gegrond is verklaard en dit besluit van 24 november 2009, is vernietigd.
III. verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 24 november 2009, kenmerk: 68335 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2012
357-700.