ECLI:NL:RVS:2012:BV3239

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001762/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • N.S.J. Koeman
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reactieve aanwijzingen met betrekking tot bestemmingsplan "Buitengebied" in de gemeente Cranendonck

In deze uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 12 januari 2010, waarbij reactieve aanwijzingen zijn gegeven met betrekking tot het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Cranendonck, beoordeeld. Het college had aan de gemeenteraad aanwijzingen gegeven op basis van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met betrekking tot een aantal bestemmingen in het plan. De appellanten, waaronder bewoners en bedrijven, hebben beroep ingesteld tegen deze aanwijzingen.

De Afdeling oordeelt dat de beroepen van de meeste appellanten niet-ontvankelijk zijn, omdat zij geen belang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling. Dit is het geval omdat de gemeenteraad inmiddels nieuwe bestemmingsplannen heeft vastgesteld die de bezwaren van de appellanten zouden kunnen wegnemen. De appellanten die wel ontvankelijk zijn, hebben hun beroepen gegrond verklaard. De Afdeling vernietigt de reactieve aanwijzingen van het college voor specifieke onderdelen van het bestemmingsplan, waaronder de aanduidingen voor agrarische bouwvlakken en recreatiewoningen. De Afdeling concludeert dat het college niet op de juiste wijze gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om reactieve aanwijzingen te geven, en dat de aanwijzingen in strijd zijn met de Wro.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het geven van reactieve aanwijzingen en de noodzaak voor het college om voldoende onderbouwing te geven voor zijn besluiten. De proceskosten worden vergoed aan de appellanten die in het gelijk zijn gesteld, en het college wordt gelast om het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

201001762/1/R3.
Datum uitspraak: 8 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Budel, gemeente Cranendonck,
2. [appellant sub 2], wonend te Soerendonk, gemeente Cranendonck,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Roerdomp B.V., gevestigd te Lierop, gemeente Someren,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Viva Maarheeze B.V., gevestigd te Maarheeze, gemeente Cranendonck, en anderen,
5. [appellant sub 5], wonend te Maarheeze, gemeente Cranendonck,
6. [appellant sub 6], wonend te Budel, gemeente Cranendonck,
7. [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 7]), wonend te Amstelveen,
8. [appellant sub 8], wonend te Budel, gemeente Cranendonck,
9. [appellant sub 9], wonend te Budel, gemeente Cranendonck,
10. [appellant sub 10], wonend te Gastel, gemeente Cranendonck,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2010, no. 1617762/1626691, heeft het college aan de raad van de gemeente Cranendonck een aantal aanwijzingen gegeven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) met betrekking tot het door de raad bij besluit van 8 december 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan).
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], De Roerdomp, Viva Maarheeze en andere, [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en [appellant sub 10] tijdig beroep ingesteld. Sommigen van hen hebben de gronden van hun beroep schriftelijk aangevuld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2011, waar een aantal partijen ter zitting is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen. Ook het college heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
Ontvankelijkheid
2.1. De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of [appellant sub 1], [appellant sub 2], Viva Maarheeze en anderen, [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en [appellant sub 10] nog belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroepen.
Op 13 september 2011 heeft de raad de bestemmingsplannen "Herziening Buitengebied" en "Reparatieplan Buitengebied" vastgesteld. Het bestemmingsplan "Herziening Buitengebied" is een gedeeltelijke herziening van de planregels van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan "Reparatieplan Buitengebied" is een gedeeltelijke aanpassing van het bestemmingsplan voor een aantal locaties. Deze plannen strekken ertoe de bezwaren van deze appellanten weg te nemen.
[appellant sub 1] richt zich in beroep tegen de reactieve aanwijzing met betrekking tot artikel 3, lid 3.4.6, van de planregels dat het onder bepaalde voorwaarden mogelijk maakt om schuilhutten te bouwen buiten het bouwvlak.
[appellant sub 2] richt zich in beroep tegen de reactieve aanwijzing met betrekking tot de aanduiding "recreatiewoning" binnen de bestemming "Recreatie" voor het perceel Groenstraat (ongenummerd) te Soerendonk.
Viva Maarheeze en anderen richten zich in beroep tegen de reactieve aanwijzing met betrekking tot het agrarische bouwvlak met de aanduiding "intensieve veehouderij" voor het perceel De Vinnen 4 te Maarheeze.
[appellant sub 5] richt zich in beroep tegen de reactieve aanwijzing met betrekking tot het agrarische bouwvlak met de aanduiding "intensieve veehouderij" voor het perceel [locatie 1] te Maarheeze.
[appellant sub 6] richt zich in beroep tegen de reactieve aanwijzing met betrekking tot het agrarische bouwvlak met de aanduiding "intensieve veehouderij" voor het perceel [locatie 2] te Budel.
[appellant sub 8] richt zich in beroep tegen de reactieve aanwijzing met betrekking tot het agrarische bouwvlak met de aanduiding "intensieve veehouderij" voor het perceel [locatie 3] te Budel.
[appellant sub 9] richt zich in beroep tegen de reactieve aanwijzing met betrekking tot het agrarische bouwvlak met de aanduiding "intensieve veehouderij" voor het perceel [locatie 4] te Budel.
[appellant sub 10] richt zich in beroep tegen de reactieve aanwijzing met betrekking tot het agrarische bouwvlak met de aanduiding "intensieve veehouderij" voor het perceel [locatie 5] te Gastel.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], Viva Maarheeze en anderen, [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en [appellant sub 10] hebben geen beroep tegen de besluiten tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herziening Buitengebied" dan wel het bestemmingsplan "Reparatieplan Buitengebied" ingesteld. Behalve Viva Maarheeze en anderen zijn zij evenmin bij de raad opgekomen tegen de ontwerpplannen. Weliswaar zijn tegen de besluiten beroepen bij de Afdeling aanhangig, maar deze beroepen zien niet op onderdelen van deze plannen die corresponderen met de onderdelen waarop genoemde reactieve aanwijzingen betrekking hebben. Derhalve valt niet te verwachten dat de besluiten op de onderdelen waarop de reactieve aanwijzingen betrekking hebben geen stand zullen houden. Gelet hierop hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], Viva Maarheeze en anderen, [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en [appellant sub 10] geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
Bedoelde beroepen zijn niet-ontvankelijk.
Inhoudelijk
2.2. Ingevolge artikel 3.8, zesde lid, van de Wro, gelezen in samenhang met het vierde lid, voor zover hier van belang, kan het college, onverminderd andere aan hem toekomende bevoegdheden, met betrekking tot een onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan waarover hij een zienswijze over het ontwerp heeft ingediend en deze niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerpplan anders dan op grond van zijn zienswijzen, aan de gemeenteraad een aanwijzing geven als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Wro, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld. Het college vermeldt in de redengeving de aan het besluit ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen die de provincie beletten het betrokken provinciaal belang met inzet van andere aan haar toekomende bevoegdheden te beschermen.
Ingevolge artikel 4.2, eerste lid, kan, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, het college aan de raad een aanwijzing geven om binnen een daarbij te bepalen termijn een bestemmingsplan vast te stellen overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften omtrent de inhoud van dat bestemmingsplan.
Algemene bezwaren
2.3. De Roerdomp betoogt dat het college de reactieve aanwijzing in strijd met de Wro heeft gegeven. In dit verband voeren zij aan dat uit het aanwijzingsbesluit onvoldoende blijkt waarom het college niet heeft gekozen voor het inzetten van andere wettelijke instrumenten. Verder betoogt De Roerdomp dat het college niet bevoegd was tot het geven van de reactieve aanwijzing, omdat de Verordening Ruimte ten tijde van het bestreden besluit nog niet was vastgesteld, maar slechts in ontwerp aanwezig was. Voorts kon het college vooruitlopend op de vaststelling van de verordening een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid, van de Wro nemen. Daarnaast is er volgens De Roerdomp geen provinciaal belang dat het geven van de reactieve aanwijzing rechtvaardigt.
2.3.1. Uit hetgeen is overwogen in onder meer de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2010 in zaak nr.
200910210/1/R1volgt dat het college onder meer gebruik kan maken van de bevoegdheid tot het geven van een reactieve aanwijzing in gevallen waarin het stellen van algemene regels wordt overwogen of voorbereid.
Volgens het bestreden besluit zijn de provinciale belangen die het college door het geven van een reactieve aanwijzing heeft beoogd te waarborgen beschreven in de op 27 juni 2008 door provinciale staten vastgestelde Interimstructuurvisie Noord-Brabant (hierna: de interimstructuurvisie) en de door het college op 1 juli 2008 vastgestelde Paraplunota ruimtelijke ordening (hierna: de paraplunota). Om de in de interimstructuurvisie en de paraplunota beschreven belangen te waarborgen hebben provinciale staten besloten om voor een zeventiental onderwerpen een verordening voor te bereiden, welk besluit in de op 12 december 2008 vastgestelde Startnotitie Verordening Ruimte Noord-Brabant (hierna: de startnotitie) is uitgewerkt. In deze notitie en in bijlage 6 van de interimstructuurvisie is aangegeven over welke onderwerpen uit de interimstructuurvisie en de paraplunota in de verordening regels zouden worden opgenomen. Verder blijkt uit de startnotitie dat in de op te stellen verordening tevens regels zullen worden gesteld over de integrale zonering op grond van reconstructieplannen en over daarin opgenomen beleidslijnen inzake de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij.
In de startnotitie is aangegeven dat een aantal onderwerpen direct in een verordening zal worden uitgewerkt, waarbij het ontwerp van de verordening is voorzien voor de zomer van 2009 (categorie 1-onderwerpen), en dat de uitwerking van een aantal andere onderwerpen wordt afgestemd op de totstandkoming van een nieuwe structuurvisie, waarbij de ontwerpverordening is voorzien voor eind 2009 (categorie 2-onderwerpen).
De interimstructuurvisie, de paraplunota, het Reconstructieplan Boven-Dommel (hierna: het reconstructieplan) en de startnotitie dateren van voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Naar aanleiding van de startnotitie is de procedure tot vaststelling van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: de verordening) gestart. De eerste fase van de verordening is in werking getreden op 1 juni 2010 en de tweede fase op 1 maart 2011.
Uit het vorenstaande volgt dat de reactieve aanwijzingen zijn gegeven omdat de provinciale belangen waarover de verordening regels zal bevatten, niet of onvoldoende in het plan zijn gewaarborgd.
Nu algemene regels over de onderwerpen waarop het bestreden besluit betrekking heeft werden voorbereid, is er geen grond voor het oordeel dat het college, wat betreft het provinciale beleid ten aanzien waarvan het voornemen bestond om dat in de verordening op te nemen, als zodanig geen gebruik had mogen maken van de bevoegdheid tot het geven van een reactieve aanwijzing om tussentijdse ruimtelijke ontwikkelingen in strijd met het door de verordening te waarborgen provinciaal belang te voorkomen.
Het betoog dat de aanwijzingen niet met het oog op de op handen zijnde verordening konden worden gegeven, omdat deze ten tijde van het bestreden besluit nog niet was vastgesteld, faalt.
2.3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 februari 2011 in zaak nr.
201005138/1/R3) is, voor het antwoord op de vraag of een bepaald belang een provinciaal belang is, bepalend of het belang zich leent voor behartiging op provinciaal niveau vanwege de daaraan klevende bovengemeentelijke aspecten en is de mogelijkheid om een reactieve aanwijzing te geven niet beperkt tot bijzonder zwaarwegende belangen.
De Afdeling overweegt verder, onder verwijzing naar de uitspraken van 2 februari 2010 in zaak nr.
201009121/1/R3en 15 april 2011, in zaak nr.
200902874/1/R3, dat het college in het algemeen in redelijkheid van de noodzaak van het geven van een reactieve aanwijzing heeft kunnen uitgaan indien niet is uitgesloten dat, zolang de in voorbereiding zijnde verordening nog niet in werking is getreden, kan worden gehandeld in afwijking van het provinciale beleid dat daaraan ten grondslag zal liggen. Onder verwijzing naar die uitspraak overweegt de Afdeling voorts dat het college zich in die omstandigheden in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het provinciaal belang onvoldoende kon worden beschermd door het toepassen van andere bevoegdheden dan het geven van een reactieve aanwijzing.
Het geven van een zogenoemde proactieve aanwijzing of het vaststellen van een inpassingsplan liggen immers in de rede voor ontwikkelingen die het provinciebestuur met het oog op een goede ruimtelijke ordening juist wenselijk of noodzakelijk acht. De omstandigheid dat provinciale staten ingevolge artikel 4.1, vijfde lid, van de Wro de bevoegdheid hebben te verklaren dat een provinciale verordening als bedoeld in het eerste lid wordt voorbereid, betekent niet dat het college geen gebruik had mogen maken van zijn bevoegdheid om een reactieve aanwijzing te geven. Nog daargelaten dat een dergelijke voorbereidingsverklaring wordt uitgevaardigd door provinciale staten en dat een voorbereidingsverklaring gedurende ten hoogste zes maanden van kracht is, heeft een voorbereidingsverklaring de strekking ruimtelijke ontwikkelingen die ingevolge een reeds in werking zijnd bestemmingsplan mogelijk zijn, doch die in strijd zijn met door de verordening te waarborgen provinciale belangen, tegen te gaan. De bevoegdheid om een reactieve aanwijzing te geven strekt ertoe te voorkomen dat een bepaald onderdeel van een plan dat is vastgesteld, deel blijft uitmaken van het plan en in werking zal treden nadat het vaststellingsbesluit is bekendgemaakt. Voorts heeft een voorbereidingsverklaring betrekking op een hierbij aan te geven gebied in de provincie, terwijl een reactieve aanwijzing ziet op een of meer onderdelen van een bestemmingsplan dat geldt voor het grondgebied van een gemeente of een gedeelte hiervan. Het betoog faalt.
2.4. Ten slotte stelt De Roerdomp dat de reactieve aanwijzing ten onrechte niet aangeeft binnen welke termijn door de raad een bestemmingsplan moet worden vastgesteld en overeenkomstig welke voorschriften.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 maart 2011 in zaak nr.
201001881/1/R2) is de reactieve aanwijzing, anders dan de zogenoemde proactieve aanwijzing, niet gericht op het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan maar heeft zij slechts tot doel dat een onderdeel van een bestemmingsplan geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals dit is vastgesteld. Gelet hierop kan geen termijn worden gesteld en kunnen geen voorschriften worden gegeven als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Wro. Het betoog faalt.
Intensieve veehouderij in extensiveringsgebied (Groenstraat 16 te Soerendonk)
2.5. Bij het bestreden besluit heeft het college aan de raad een reactieve aanwijzing gegeven met betrekking tot het agrarisch bouwvlak met de aanduiding "intensieve veehouderij" voor het perceel Groenstraat 16.
2.5.1. In het plan is aan het desbetreffende perceel de bestemming "Agrarisch met waarden - 1" en de aanduiding "intensieve veehouderij" toegekend. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden - 1" aangewezen gronden onder meer bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf, behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden en behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
2.5.2. Het college heeft aan de reactieve aanwijzing ten grondslag gelegd dat het agrarische bouwvlak gewijzigd is vastgesteld ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan, waardoor er uitbreidingsruimte is aan de straatzijde van het bouwvlak en aan het bouwvlak een nieuw agrarisch bouwvlak op afstand is gekoppeld. Het college acht uitbreiding buiten het bouwvlak op maat dan wel nieuwvestiging van een intensieve veehouderij in extensiveringsgebied in strijd met de provinciale belangen. Het college stelt dat de 15% uitbreidingsruimte volgens het "bouwblok op maat" principe reeds is ingevuld.
2.5.3. De Roerdomp stelt dat het college niet bevoegd is tot het geven van deze reactieve aanwijzing, omdat tegen dit onderdeel geen zienswijze naar voren is gebracht. Anders dan het college stelt is het agrarische bouwvlak, met uitzondering van het gedeelte dat is bedoeld voor de bouw van een bedrijfswoning, niet vergroot ten opzichte van het ontwerp.
2.5.4. Uit de onder 2.2. weergegeven bepalingen, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat een reactieve aanwijzing uitsluitend kan worden gegeven indien en voor zover het college met betrekking tot het desbetreffende onderdeel van het bestemmingsplan een zienswijze heeft ingediend en deze bij de vaststelling van het plan niet volledig is overgenomen of indien en voor zover de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, anders dan op grond van zienswijzen van het college.
Gelet hierop dient het college in de zienswijzen duidelijk aan te geven op welke onderdelen de raad het plan bij de vaststelling dient te wijzigen ten opzichte van het ontwerp om een reactieve aanwijzing te voorkomen.
2.5.5. De Afdeling stelt vast dat het college het perceel Groenstraat 16 in zijn zienswijzen tegen het ontwerp niet als zodanig heeft bestreden. Het in het aanwijzingsbesluit vervatte standpunt van het college dat het agrarische bouwvlak is gewijzigd ten opzichte van het ontwerp, waardoor er uitbreidingsruimte is aan de straatzijde van het bouwvlak en aan het bouwvlak een nieuw agrarisch bouwvlak op afstand is gekoppeld, mist feitelijke grondslag. Het plan is voor wat betreft het perceel Groenstraat 16 weliswaar gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerp, maar deze wijziging behelst een verkleining van het bouwvlak voor het perceel Groenstraat 16. De reactieve aanwijzing is echter niet gegeven met het oog op deze verkleining, maar heeft betrekking op het op afstand gekoppelde bouwvlak als uitbreiding van het perceel Groenstraat 16.
2.5.6. Uit het vorenstaande volgt dat het aanwijzingsbesluit in zoverre in strijd is met artikel 3.8, zesde lid, bezien in samenhang met het vierde lid, van de Wro. Het beroep van De Roerdomp is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit, voor zover daarbij een reactieve aanwijzing is gegeven met betrekking tot de aanduiding "agrarisch bouwvlak" voor het perceel Groenstraat 16, niet zijnde het op afstand gekoppelde bouwvlak, dient te worden vernietigd.
2.5.7. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden met betrekking tot dit onderdeel van het bestreden besluit geen bespreking meer.
2.6. De Roerdomp betoogt voorts dat het college er ten onrechte van uitgaat dat het bouwvlak dat is bedoeld voor de bedrijfswoning als nieuwvestiging in extensiveringsgebied moet worden aangemerkt dan wel als uitbreiding buiten het bouwblok op maat. Volgens De Roerdomp maakt de bedrijfswoning, waarvoor bouwvergunning is verleend, onderdeel uit van de bestaande bebouwing. De koppeling met het agrarisch bouwvlak is opgenomen om aan te geven dat er één bedrijfswoning mogelijk is.
2.6.1. Volgens paragraaf 11.6.1, onder a, van het reconstructieplan en pagina 8 van de correctieve herziening, voor zover hier van belang, is uitbreiding, hervestiging en nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in extensiveringsgebied niet toegestaan. Aan bestaande intensieve veehouderijen wordt een "bouwblok op maat" toegekend. Daarbij wordt als uitgangspunt genomen dat bouwrechten van intensieve veehouderijen in bestemmingsplannen die zijn gebaseerd op het streekplan 1992 en 2002 worden gerespecteerd. Deze bouwrechten zijn vervat in een daarop gebaseerd bouwblok. Bestaande intensieve veehouderijen waarvan de bouwrechten zijn vastgelegd in een bestemmingsplan dat niet is gebaseerd op het streekplan 1992 en 2002 krijgen een beoordeling volgens "bouwblok op maat", zoals uiteengezet in bijlage 5 bij het reconstructieplan.
Volgens de begripsbepaling in paragraaf 11.6.1 van het reconstructieplan wordt onder een bestemmingsplan, gebaseerd op het streekplan van 1992 en 2002, verstaan een bestemmings- of wijzigingsplan waarin directe bouwrechten zijn vastgelegd en waarover het college een besluit omtrent goedkeuring van dat plan heeft genomen na 17 juli 1992 en voor 22 april 2005. Het bouwblok op maat principe gaat volgens de begripsbepaling uit van de normaal te voorziene ontwikkelingsmogelijkheden binnen een planperiode met een afweging naar de kwaliteiten van het omliggende gebied en de concrete bedrijfseconomische omstandigheden. Hierbij worden de bestaande bebouwing en voorzieningen vervat in een bouwvlak en wordt rekening gehouden met een uitbreiding van circa 15%.
2.6.2. Vast staat dat het bouwvlak in een extensiveringsgebied ligt. Het college heeft bij besluit van 25 juli 1991 goedkeuring verleend aan het op het vorige bestemmingsplan "Buitengebied West" gebaseerde wijzigingsplan voor de vergroting van het agrarische bouwvlak voor het perceel ten behoeve van de realisatie van een agrarische bedrijfswoning. Van te respecteren rechten als bedoeld in paragraaf 11.6.1, onder a, van het reconstructieplan is geen sprake. Voorts staat vast dat een bouwvlak moet worden toegekend volgens "bouwblok op maat". Ter zitting heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat de 15% uitbreidingsruimte reeds is benut dan wel dat dit uitbreidingspercentage wordt overschreden door het agrarische bouwvlak dat is bedoeld voor de bedrijfswoning. Gelet hierop heeft het college zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan in zoverre in strijd is met het beleid.
2.6.3. Gelet hierop heeft het college zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat provinciale belangen het geven van een reactieve aanwijzing met betrekking tot het bouwblok dat is bedoeld voor de bedrijfswoning met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.
2.6.4. Uit het vorenstaande volgt dat het aanwijzingsbesluit in zoverre in strijd is met artikel 3.8, zesde lid, in samenhang met artikel 4.2, eerste lid, van de Wro. Het beroep van De Roerdomp is ook in zoverre gegrond. Het bestreden besluit, voor zover daarbij een reactieve aanwijzing is gegeven met betrekking tot de aanduiding "agrarisch bouwvlak", voor zover het betreft het op afstand gekoppelde bouwvlak bij het perceel Groenstraat 16, dient te worden vernietigd.
2.6.5. Ter voorlichting aan partijen merkt de Afdeling het volgende op. Naar aanleiding van deze uitspraak dient het gemeentebestuur het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover dat betrekking heeft op het agrarisch bouwvlak met de aanduiding "intensieve veehouderij" voor het perceel Groenstraat 16, onverwijld met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften bekend te maken, waarna daartegen, gedurende de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn voor het indienen van een beroepschrift, voor belanghebbenden beroep bij de Afdeling openstaat.
Nieuwvestiging solitaire recreatiewoning in natuur (Strijperdijk te Soerendonk)
2.7. Bij het bestreden besluit heeft het college aan de raad een reactieve aanwijzing gegeven die betrekking heeft op de aanduiding "recreatiewoning" binnen de bestemming "Recreatie" voor het perceel ten oosten van de Strijperdijk (ongenummerd) te Soerendonk, niet zijnde de locatie van de voormalige, tot recreatieverblijf verbouwde tram.
2.7.1. In het plan zijn aan het desbetreffende perceel de bestemming "Recreatie" en de aanduiding "recreatiewoning" toegekend.
Ingevolge artikel 14, lid 14.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor recreatieve voorzieningen met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen overeenkomstig de in 14.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming. Ingevolge artikel 14, lid 14.2, is ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning" een recreatiewoning met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen toegestaan.
2.7.2. Het college heeft aan de reactieve aanwijzing ten grondslag gelegd dat de bestaande recreatiewoning in het vorige bestemmingsplan niet als zodanig is bestemd en het perceel binnen de bestemming "Bos" ligt, dat deel uitmaakt van de Ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS) en de Groene hoofdstructuur natuur (hierna: GHS-natuur). De EHS/GHS-natuur dient volgens het college gevrijwaard te blijven van recreatiewoningen en verstening ter bescherming van de ter plaatse voorkomende waarden. Het college acht de aanduiding "recreatiewoning" voor het perceel in strijd met het provinciaal belang.
2.7.3. [appellant sub 7] stelt dat de reactieve aanwijzing ten onrechte is gegeven. Hij betoogt dat de stacaravan sedert 1971 op het perceel aanwezig is en als zodanig wordt gebruikt en dat dit gebruik wordt beschermd door het overgangsrecht van het vorige bestemmingsplan. [appellant sub 7] betoogt voorts dat destijds het vertrouwen is gewekt dat er geen bezwaar was tegen de stacaravan en dat op zijn aanvraag om een bouwvergunning nooit schriftelijk is gereageerd. Ten slotte stelt [appellant sub 7] dat in strijd wordt gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, nu de voormalige, tot recreatieverblijf verbouwde tram, wel als recreatiewoning mag worden gebruikt, terwijl deze in hetzelfde gebied staat als de stacaravan.
2.7.4. Ter zitting heeft het college gesteld dat niet duidelijk is of destijds een aanvraag voor een bouwvergunning is ingediend en of het college van burgemeester en wethouders hierop een besluit heeft genomen. Het college heeft, mede gelet hierop, voorts erkend dat de mogelijkheid bestaat dat bij [appellant sub 7] het vertrouwen is gewekt dat er geen bezwaar was tegen de stacaravan en het gebruik ervan als recreatiewoning. Nu dit bij het nemen van het bestreden besluit niet is onderkend, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel en de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 7] is gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt wegens strijd met het vertrouwensbeginsel en artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.
2.7.5. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
2.7.6. Ter voorlichting aan partijen merkt de Afdeling het volgende op. Naar aanleiding van deze uitspraak dient het gemeentebestuur het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover dat betrekking heeft op de aanduiding "recreatiewoning" binnen de bestemming "Recreatie" voor het perceel ten oosten van de Strijperdijk (ongenummerd) te Soerendonk, onverwijld met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften bekend te maken, waarna daartegen, gedurende de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn voor het indienen van een beroepschrift, voor belanghebbenden beroep bij de Afdeling openstaat.
Proceskosten
2.8. Het college dient ten aanzien van De Roerdomp en [appellant sub 7] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van het verzoek van [appellant sub 7] om het college te veroordelen in de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, de kosten van uittreksels uit openbare registers, het opmaken van een deskundigenrapport en van het meebrengen van een deskundige ter zitting, overweegt de Afdeling het volgende.
De kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand komen alleen voor vergoeding in aanmerking indien kenbaar is dat de rechtsbijstandverlener proceshandelingen heeft verricht. De Afdeling stelt echter vast dat alle gedingstukken door [appellant sub 7] op eigen naam zijn ingediend. [appellant sub 7] heeft verder de opgave van de kosten voor het opvragen van uittreksels uit de openbare registers niet voldoende gespecificeerd en onderbouwd. Verder is niet gebleken dat een deskundigenrapport is opgemaakt. Voorts is niet overeenkomstig artikel 8:60, vierde lid, van de Awb mededeling gedaan van het meebrengen van een deskundige, zodat de Afdeling betrokkene als gemachtigde van [appellant sub 7] beschouwt. Het verzoek om proceskostenveroordeling wordt daarom in zoverre afgewezen.
Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2], Viva Maarheeze en anderen, [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en [appellant sub 10] bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Viva Maarheeze B.V. en anderen, [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en [appellant sub 10] niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Roerdomp B.V. en [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B] geheel gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 12 januari 2010, no. 1617762/1626691, voor zover daarbij ten aanzien van het op 8 december 2009 door de gemeenteraad van Cranendonck vastgesteld bestemmingsplan "Buitengebied" reactieve aanwijzingen zijn gegeven met betrekking tot:
a. de aanduiding "agrarisch bouwvlak" voor het perceel Groenstraat 16 te Soerendonk, niet zijde het op afstand gekoppelde bouwvlak;
b. de aanduiding "agrarisch bouwvlak" voor het perceel Groenstraat 16 te Soerendonk, voor zover het betreft het op afstand gekoppelde bouwvlak dat is bestemd voor de bedrijfswoning;
c. de aanduiding "recreatiewoning" binnen de bestemming "Recreatie" voor het perceel ten oosten van de Strijperdijk (ongenummerd) te Soerendonk;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van de bij appellanten in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten als volgt:
a. aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Roerdomp B.V. een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. aan [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B] een bedrag van € 44,22 (zegge: vierenveertig euro en tweeentwintig cent);
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht als volgt vergoedt:
a. aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Roerdomp B.V. een bedrag van € 297,00 (zegge: tweehonderdenzevenennegentig euro);
b. aan [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro).
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2012
177-662.