201106512/1/A1.
Datum uitspraak: 8 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 april 2011 in zaak nr. 09/5401 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid, voorheen: Oud-Zuid
Bij besluit van 2 oktober 2008 heeft het dagelijks bestuur aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Skon Kinderopvang B.V. (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en reguliere bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van het hekwerk op het dakterras voor het gebouw op het adres Van Eeghenstraat 110 te Amsterdam.
Bij besluit van 9 oktober 2009 heeft het dagelijks bestuur naar aanleiding van het door onder meer [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, besloten het besluit van 2 oktober 2008 onder aanvulling van de motivering in stand te laten en aan de bezwaarden een vergoeding toe te kennen wegens de gemaakte proceskosten.
Bij uitspraak van 27 april 2011, verzonden op 28 april 2011, heeft de rechtbank het door onder meer [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 juli 2011.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Ridder, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. G.A. Janssen, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen. Voorts is daar vergunninghoudster, vertegenwoordigd door J.G.A. Vegter en I. van Overbeke, gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in de verhoging met 20 cm van een hekwerk rond een bij een kinderdagverblijf behorend dakterras.
2.2. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze luidde ten tijde van belang, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het plan vervatte regelen bevoegd zijn van bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen.
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Willemspark/Van Eeghenstraat 2002" (hierna: het bestemmingsplan), rust op de gronden waar het dakterras is gelegen, de bestemming "Onderwijsvoorzieningen".
Ingevolge artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, geldt voor bouwwerken op bedoelde gronden een maximum bouwhoogte zoals op de kaart is aangegeven. De op de kaart aangegeven hoogte bedraagt 4 m.
Ingevolge artikel 14, aanhef en onder c, is, indien niet op grond van een andere bepaling van deze voorschriften vrijstelling kan worden verleend, het dagelijks bestuur van het stadsdeel met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 bevoegd vrijstelling te verlenen van de desbetreffende bepalingen van het plan in dier voege dat de in de voorschriften toegestane maximale bouwhoogten in geringe mate worden overschreden, doch de betrokken bouwhoogte met niet meer dan 1 meter wordt vergroot.
2.4. Vast staat dat het bouwplan met het bestemmingsplan in strijd is, omdat de ingevolge artikel 7 ter plaatse toegestane bouwhoogte met 0,2 m wordt overschreden. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het dagelijks bestuur, ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de ruimtelijke ordening, zoals dat luidde ten tijde van belang, gelezen in verbinding met artikel 14, aanhef, en onder c, van de planvoorschriften, vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
2.5. Volgens vaste bestuurspraktijk, heeft het dagelijks bestuur bij het beoordelen van het verzoek om vrijstelling, de "Beleidsregels artikel 19 lid 3 WRO" (hierna: de beleidsregels) gehanteerd. De daarin opgenomen beleidsregel 8 luidt als volgt:
"Wanneer het bouwen van dakterrassen op aanbouwen in strijd is met het bestemmingsplan wordt ontheffing verleend wanneer:
a. De aanbouwen legaal aanwezig zijn (dan wel positief zullen worden bestemd zoals in het nieuwe bestemmingsplan voor de Pijp, zie beleidsregel 4) en aan de achterzijde van de hoofdbebouwing
b. Het dakterras zich op de eerste bouwlaag bevindt;
c. Het dakterras maximaal 2 meter diep (gemeten van af de oorspronkelijke achtergevel) zijn;
d. De afschermende hekwerken maximaal 1,20 hoog zijn;
e. De privacy van de omwonenden voldoende gewaarborgd blijft."
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dagelijks bestuur de vrijstelling van het bestemmingsplan niet in redelijkheid kon verlenen op grond van de beleidsregels. Hij voert hiertoe aan dat het dagelijks bestuur het bouwplan had dienen te toetsen aan het gehele toetsingskader dat is opgenomen in beleidsregels 8, en niet, zoals de rechtbank heeft overwogen, slechts aan het onderdeel dat ziet op de hoogte van het hekwerk.
2.6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de strijd van het bouwplan met het bestemmingsplan uitsluitend betrekking heeft op het overschrijden van de daarin voorgeschreven bouwhoogte, zodat in deze procedure alleen ter beoordeling staat of het dagelijks bestuur in redelijkheid voor de hoogte van het bouwplan vrijstelling kon verlenen. Nu het dagelijks bestuur ingevolge artikel 14, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, bevoegd was vrijstelling te verlenen voor een vergroting van de maximaal toegestane bouwhoogte met maximaal 1 m, en het bouwplan de toegestane hoogte met 0,2 m overschrijdt, was het reeds daarom bevoegd de gevraagde vrijstelling te verlenen. Voorts is de Afdeling, evenals de rechtbank, van oordeel dat het dagelijks bestuur zich bij de belangenafweging in het kader van de te verlenen vrijstelling, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, nu de afwijking van het bestemmingsplan evenals de ruimtelijke uitstraling van het hekwerk gering is, niet valt in te zien dat door een verhoging van het bedoelde hekwerk met twintig centimeter de privacy van [appellant] wordt geschonden. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank met juistheid tot het oordeel gekomen dat, mede gelet op de omstandigheid dat in het bestemmingsplan geen beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van de diepte van dakterrassen, het dagelijks bestuur, ook bij toepassing van de als vaste bestuurspraktijk gehanteerde beleidsregels, in redelijkheid tot de vrijstelling heeft kunnen besluiten.
2.7. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur het positieve advies van de Commissie voor welstand en monumenten (hierna: de welstandscommissie) zoals neergelegd in het advies van 19 augustus 2009, gelezen in samenhang met de brief van de welstandscommissie van 16 februari 2010 (hierna tezamen en in enkelvoud: het welstandsadvies) aan zijn besluitvorming ten grondslag kon leggen. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank, in navolging van de welstandscommissie en het dagelijks bestuur, heeft miskend dat de criteria voor kleine bouwwerken/elementen op het bouwplan van toepassing zijn. Volgens [appellant] zijn deze criteria van toepassing, omdat sprake is van een klein bouwwerk, te weten een dakterras, als omschreven in de welstandsnota. De welstandscommissie had het bouwplan aan deze criteria behoren te toetsen, waarbij haar conclusie had behoren te zijn dat het niet aan redelijke eisen van welstand voldoet, aldus [appellant].
2.7.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1) mag, in dit geval, het dagelijks bestuur, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het dagelijks bestuur dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, zoals dat luidde ten tijde van belang, of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
2.7.2. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de welstandscommissie het bouwplan terecht niet aan de criteria voor kleine bouwwerken/elementen heeft getoetst. Uit de van toepassing zijnde "Welstandsnota Oud-Zuid 2004" volgt, naar het college tevens ter zitting heeft toegelicht aan de hand van het in die nota opgenomen zogeheten stroomschema, dat wanneer een bouwwerk niet staat beschreven in de lijst met kleine bouwwerken/elementen, de welstandscommissie het desbetreffende bouwplan toetst aan de op dat bouwplan van toepassing zijnde gebiedscriteria en de algemene welstandscriteria. Een terras als waarvan in deze sprake is, te weten een dakterras op een eenlaagse uitbouw aan zij- en achtergevel van een vrijstaand pand en niet aan een achtergevel binnen een gesloten bouwblok, waarbij het dakterras in de lijn van de bovenliggende balkons komt te liggen, is niet opgenomen in de lijst. Hieruit volgt dat op het bouwplan de criteria voor kleine bouwwerken/elementen niet van toepassing zijn, en dat de welstandscommissie in het welstandsadvies het bouwplan daaraan terecht niet heeft getoetst.
De welstandscommissie is tot de conclusie gekomen dat het hekwerk zowel in zijn positie ten opzichte van de openbare ruimte, als in uitvoering, materiaalgebruik en kleur, en in relatie tot de omliggende bouwmassa ondergeschikt is, en daarmee voldoet aan redelijke eisen van welstand. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat deze conclusie onjuist is, zodat zij terecht tot het oordeel is gekomen dat het dagelijks bestuur het welstandsadvies aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] ter zake geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd, en evenmin gemotiveerd heeft aangevoerd dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2012