ECLI:NL:RVS:2012:BV3263

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107640/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ontgrondingenvergunning voor zandwinning in Zuidwest-Drenthe

In deze zaak heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe op 13 december 2010 aan [appellante] meegedeeld dat, indien zij een aanvraag om verlening van een ontgrondingen-vergunning voor een tweede zandwinninglocatie in Zuidwest-Drenthe zou indienen, deze niet verleend zou worden. Op 24 mei 2011 heeft het college het bezwaar van [appellante] tegen deze mededeling niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft [appellante] op 11 juli 2011 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden zijn aangevuld op 9 augustus 2011. De zaak is behandeld door een meervoudige kamer, maar is later verwezen naar een enkelvoudige kamer. De Afdeling heeft besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten, omdat partijen hiermee instemden.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat er geen feiten of omstandigheden zijn die zich verzetten tegen het doen van uitspraak zonder zitting. [Appellante] betoogde dat het indienen van een aanvraag voor de vergunning onevenredig bezwarend is vanwege de tijdsinvestering en de kosten. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat het indienen van een aanvraag voor een ontgrondingenvergunning niet als onevenredig bezwarend kan worden aangemerkt, ook al kan het meer tijd en kosten met zich meebrengen dan een aanvraag voor een bouwvergunning. De brief van 13 december 2010 werd niet als een besluit aangemerkt, en het college heeft het bezwaar van [appellante] terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, mr. R.W.L. Loeb, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 8 februari 2012.

Uitspraak

201107640/1/A4.
Datum uitspraak: 8 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Emmen, en andere (hierna tezamen in enkelvoud: [appellante]),
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 13 december 2010 heeft het college aan [appellante] bericht dat, indien door haar een aanvraag om verlening van ontgrondingen-vergunning voor een tweede zandwinninglocatie in Zuidwest-Drenthe zou worden ingediend, geen vergunning zou worden verleend.
Bij besluit van 24 mei 2011, verzonden op 31 mei 2011, heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2011, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 augustus 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij onderscheiden brieven van 11 en 12 oktober 2011 daartoe toestemming hadden verleend, heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en het onderzoek in de zaak gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Nu niet is gebleken van feiten en omstandigheden die zich hiertegen verzetten, doet de Afdeling uitspraak met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2. [appellante] betoogt dat het college heeft miskend dat het indienen van een aanvraag om verlening van vergunning voor haar onevenredig bezwarend is vanwege de tijdsinvestering en de aanmerkelijke kosten die hiermee gemoeid zijn. Uit uitspraken van de Afdeling kan worden afgeleid dat dat in een geval als dit niet hoeft om een voor beroep vatbaar besluit te verkrijgen, aldus [appellante].
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 november 2009 in zaak nr.
200900841/1/H1), wordt, indien het indienen van een aanvraag om verlening van bouwvergunning mogelijk is, dat niet als onevenredig bezwarend in de door [appellante] bedoelde zin aangemerkt. Geen aanleiding bestaat om daar in dit geval, waar het om een ontgrondingenvergunning gaat, anders over te oordelen. Dat, naar gesteld, een aanvraag om verlening van een ontgrondingenvergunning veel tijd in beslag kan nemen en aanzienlijk meer kosten met zich brengt dan een aanvraag om verlening van bouwvergunning is daarvoor onvoldoende. De uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling van 15 juni 2005 in zaak nr.
200504621/1, waarnaar [appellante] in dit verband onder meer heeft verwezen, betrof voorwaarden, aan een saneringsplan gesteld, die van betekenis waren voor de rechtspositie van betrokkene. Die situatie doet zich hier niet voor.
De brief van 13 december 2010 behelst geen besluit. Het college heeft het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2012
163-735.