ECLI:NL:RVS:2012:BV5054

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111800/2/A4 en 201111863/2/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake goedkeuring projectplan dijkversterking Oostelijke Sloehavendam/Kaloot

In deze zaak heeft de vereniging Vereniging Redt de Kaloot een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening in te stellen tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zeeland, dat op 21 september 2011 het projectplan ter verbetering van de steenbekleding van het dijkvak Oostelijke Sloehavendam/Kaloot heeft goedgekeurd. Dit besluit werd op 3 oktober 2011 ter inzage gelegd. De vereniging heeft op 10 november 2011 beroep ingesteld en op 11 november 2011 verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 19 januari 2012 ter zitting behandeld, waarbij de vereniging werd vertegenwoordigd door mr. W.E.H. Sloots en F. van Nieulande, en het college door mr. H.G.O. Hinderink en ing. E.C. Stikvoort. Ook het dagelijks bestuur van het waterschap Scheldestromen was ter zitting aanwezig, vertegenwoordigd door mr. L.C. Meijers, ing. J.A. van Vliet en ir. J.T.M. van der Sande.

De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De vereniging betwist de noodzaak van de dijkversterking en stelt dat de natuurwaarden van het nabijgelegen Natura 2000-gebied "De Kaloet" worden aangetast. De voorzitter heeft vastgesteld dat het college en het dagelijks bestuur aannemelijk hebben gemaakt dat de dijkverbetering noodzakelijk is voor de veiligheid. De voorzitter heeft geen aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen, omdat het niet waarschijnlijk is dat het beroep tegen het besluit gegrond zal zijn. De beslissing om het verzoek af te wijzen is op 6 februari 2012 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201111800/2/A4 en 201111863/2/A4.
Datum uitspraak: 6 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van de vereniging Vereniging Redt de Kaloot, gevestigd te Borsele, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vereniging Vereniging Redt de Kaloot
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2011 heeft het college het door de algemene vergadering van het waterschap Scheldestromen vastgestelde projectplan ter verbetering van de steenbekleding van het dijkvak Oostelijke Sloehavendam / Kaloot (hierna: het projectplan) goedgekeurd. Dit besluit is op 3 oktober 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2011, heeft de vereniging de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vereniging en het dagelijks bestuur van het waterschap Scheldestromen hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 januari 2012, waar de vereniging, vertegenwoordigd door mr. W.E.H. Sloots en
F. van Nieulande, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.G.O. Hinderink en ing. E.C. Stikvoort, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het dagelijks bestuur van het waterschap, vertegenwoordigd door mr. L.C. Meijers, ing. J.A. van Vliet en ir. J.T.M. van der Sande, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De algemene vergadering van het waterschap heeft op 30 juni 2011 het projectplan vastgesteld. Bij besluit van 14 september 2011 heeft het dagelijks bestuur van het waterschap besloten dat voor de in het projectplan opgenomen werken geen milieueffectrapport behoeft te worden gemaakt. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening heeft ook betrekking op dit besluit. Tegen dit besluit staat niet afzonderlijk beroep open.
Het besluit van het college tot goedkeuring van het projectplan, ten aanzien waarvan de vereniging heeft gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, impliceert tevens de goedkeuring van het besluit van het dagelijks bestuur van het waterschap van 14 september 2011 dat geen milieueffectrapport behoeft te worden gemaakt. Het besluit van 14 september 2011 wordt dan ook bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening betrokken.
2.2.1. De vraag of het dagelijks bestuur van het waterschap dan wel het college het bevoegd gezag is ten aanzien van het nemen van een besluit over het maken van een milieueffectrapport, vergt, gelet op het overgangsrecht van het Besluit van 21 februari 2011 tot wijziging van het Besluit milieueffectrapportage en Besluit omgevingsrecht (Stb. 2011, 102), nader onderzoek. Nu het college ter zitting heeft verklaard zich achter het besluit van het dagelijks bestuur van het waterschap te stellen, ziet de voorzitter in een mogelijke onbevoegdheid van het dagelijks bestuur geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. De vereniging betwijfelt allereerst de nut en noodzaak van de dijkversterking. Zij stelt dat het dijkvak alleen een golfbrekende werking heeft en het achterliggende havengebied niet tegen overstroming beschermt. Verder betoogt zij - kort samengevat - dat door de dijkversterking de natuurwaarden van het natuurgebied "De Kaloet", dat is gelegen in het Natura 2000 gebied Westerschelde en Saeftinghe, worden aangetast en dat er geen of onvoldoende rekening is gehouden met alternatieven die de natuurwaarden behouden of versterken, zoals het inspuiten van biogrout en het aanbrengen van zandsuppleties.
2.3.1. Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een door hem vast te stellen projectplan.
Ingevolge het tweede lid bevat het plan ten minste een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd, alsmede een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk.
Ingevolge artikel 5.7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 5.5 behoeft een projectplan tot versterking van primaire waterkeringen de goedkeuring van gedeputeerde staten.
2.3.2. Niet in geschil is dat het dijkvak een primaire waterkering is in de zin van artikel 5.5 van de Waterwet. Het college en het dagelijks bestuur van het waterschap hebben naar het oordeel van de voorzitter aannemelijk gemaakt dat de dijkverbetering uit een oogpunt van veiligheid geboden is. Voor zover dit aspect kan worden betrokken bij de beslissing omtrent de goedkeuring van het projectplan, ziet de voorzitter in hetgeen de vereniging hieromtrent heeft aangevoerd daarom geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3.3. Het college heeft het plan getoetst aan de toepasselijke regelgeving, waaronder de Waterwet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.
In het kader van de Flora- en Faunawet heeft een soortenbeoordeling plaatsgevonden (rapport "Soortentoets Oostelijke Sloedam - Kaloot" van Grontmij Nederland B.V. van 26 juli 2010). In het rapport is geconstateerd dat er ten aanzien van de fauna geen verbodsbepalingen worden overtreden waar het beschermde soorten betreft of wanneer dit wel het geval is, er geen negatief effect op de gunstige staat van instandhouding optreedt. Volgens het rapport kunnen de werkzaamheden ten koste gaan van enkele standplaatsen van de beschermde blauwe zeedistel. In verband daarmee wordt een deel van de grond met planten en zaden in depot gezet en na afloop van de werkzaamheden teruggeplaatst. In het kader van de werkzaamheden worden voorts mitigerende maatregelen genomen die zijn vermeld in paragraaf 6.5 van het rapport. Verder staat in het rapport dat een ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet niet nodig is, omdat wordt gewerkt conform de gedragscode Flora- en Faunawet voor waterschappen. De vereniging heeft deze bevindingen in het rapport niet bestreden.
In het kader van de aanvraag om een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 is een passende beoordeling gemaakt (rapport "Passende beoordeling Oostelijke Sloehavendam - Kaloot" van Grontmij Nederland B.V. van 26 juli 2010). Volgens dit rapport hebben de werkzaamheden in combinatie met de daarbij te treffen aanvullende en mitigerende maatregelen, als vermeld in het rapport, geen significante negatieve effecten op de beschermde habitattypen en soorten in het Natura 2000 gebied. De in het rapport opgenomen maatregelen bevatten tevens de maatregelen die in de soortentoets zijn vermeld. Mede op basis van het rapport heeft het college bij besluit van 19 september 2011 de gevraagde natuurbeschermingswetvergunning verleend. Het besluit tot vergunningverlening is onherroepelijk zodat van de rechtmatigheid van de natuurbeschermingswetvergunning kan worden uitgegaan.
Verder is in de natuurbeschermingswetvergunning voorgeschreven dat de werkzaamheden strikt conform de aanvraag dienen te worden uitgevoerd, hetgeen onder meer inhoudt dat het waterschap is gehouden de aanvullende en mitigerende maatregelen die in de passende beoordeling zijn opgenomen, uit te voeren, voor zover daarmee niet in strijd wordt gehandeld met de overige vergunningvoorschriften.
2.4. Gelet op het vorenstaande acht de voorzitter het niet zo waarschijnlijk dat de Afdeling het beroep tegen het bestreden besluit van 21 september 2011 gegrond zal achten, dat dit er bij afweging van de betrokken belangen toe noopt een voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Maesen de Sombreff
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2012
190.