201112106/1/A4.
Datum uitspraak: 6 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker], wonend te Markelo, gemeente Hof van Twente, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 10 november 2011 heeft het college aan [maatschap] onder oplegging van een dwangsom gelast de stallen van haar veehouderij aan [locatie] te Markelo waarin vee is gehuisvest en geen werkende chemische luchtwasser aanwezig is, buiten gebruik te stellen en gesteld te houden zo lang niet wordt beschikt over een daartoe verleende vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998). Daarbij is aan de last een begunstigingstermijn verbonden van zeventien weken vanaf de datum van verzending van het besluit.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2011, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 januari 2012, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door R.J. van Moll MSc en G.A. Botterhuis, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [maatschap], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzitter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2. Ter zitting heeft [verzoeker] te kennen gegeven dat zijn verzoek om voorlopige voorziening geen betrekking heeft op de veehouderij van de maatschap aan de [locatie] te Wierden, maar alleen op de veehouderij van de maatschap aan de [locatie] te Markelo.
2.3. [verzoeker] betoogt dat de omschrijving van de last en de overtreden norm in het besluit van 10 november 2011 (hierna: het besluit) onduidelijk is, zodat het moeilijk is vast te stellen wanneer een dwangsom wordt verbeurd.
2.3.1. Het college heeft in het besluit overwogen dat de veehouderij in strijd met de verleende vergunning ingevolge de Nbw 1998 in werking is, aangezien gebruik wordt gemaakt van biologische luchtwassers in plaats van de aangevraagde en vergunde chemische luchtwassers. Dit is een overtreding van artikel 19d van de Nbw 1998, aldus het college in het besluit. De in het besluit omschreven last houdt in dat de stallen waarin vee wordt gehouden en waar geen werkende chemische luchtwasser aanwezig is, buiten bedrijf worden gesteld en gehouden totdat daarvoor vergunning krachtens de Nbw 1998 is verleend. Verder is in het besluit vermeld dat per constatering dat aan de last niet wordt voldaan € 5.000 wordt verbeurd (maximaal een maal per week) met een maximum van € 25.000.
Niet valt in te zien dat hiermee de last en de overtreden norm niet duidelijk zijn omschreven en evenmin dat niet duidelijk is wanneer een dwangsom wordt verbeurd. In zoverre is er geen grond een voorlopige voorziening te treffen.
2.4. [verzoeker] betoogt dat de begunstigingstermijn van 17 weken te lang is. Hij stelt in dit verband dat de biologische luchtwassers die in de veehouderij worden toegepast niet hetzelfde rendement hebben als de voorgeschreven chemische luchtwassers. Hierdoor wordt de ammoniakemissie vergroot, hetgeen schadelijk is voor zijn percelen die in de nabijheid van de veehouderij zijn gelegen, het Natura 2000-gebied "De Borkeld" en het beschermd natuurmonument "Weldam". Verder stelt [verzoeker] dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat. De door de maatschap gevraagde vergunning kan volgens hem niet worden verleend omdat naast de biologische luchtwassers ook vergunning is gevraagd voor een uitbreiding van het veebestand en een daarmee gepaard gaande verhoging van de ammoniakemissie.
2.4.1. Bij besluit van 17 december 2010, onder aanvulling van de motivering gehandhaafd bij besluit van 27 juni 2011, heeft het college aan de maatschap een vergunning krachtens de Nbw 1998 verleend. Deze vergunning ziet onder meer op het houden van varkens in stallen met een chemisch luchtwassysteem met een rendement van 70 procent. Vaststaat dat in de veehouderij in strijd met deze vergunning biologische luchtwassers worden toegepast. De maatschap heeft op 2 december 2011 een nieuwe vergunning ingevolgde de Nbw 1998 aangevraagd. Onbestreden is dat deze aanvraag mede betrekking heeft op deze biologische luchtwassers. Blijkens de vergunningaanvraag van 2 december 2011 gaat het om luchtwassystemen die volgens de Regeling ammoniak en veehouderij een rendement of emissiereductie van 70 procent hebben. Gelet hierop kan ervan worden uitgegaan dat de ammoniakemissie bij gebruik van de biologische luchtwassers, waar de last onder dwangsom op ziet, gelijk is aan de ammoniakemissie bij gebruik van chemische luchtwassers overeenkomstig de thans geldende vergunning. Het is derhalve niet aannemelijk dat door de lengte van de begunstigingstermijn de percelen van [verzoeker] dan wel natuurwaarden worden aangetast.
Daar komt bij dat het college voornemens is de gevraagde vergunning te verlenen zodat in zoverre zicht op legalisatie bestaat.
Mede gelet hierop ziet de voorzitter, bij afweging van de betrokken belangen, in de in 2.4 vermelde gronden van [verzoeker] evenmin aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2012