ECLI:NL:RVS:2012:BV5066

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103068/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen last onder dwangsom opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Haaren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Haaren tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Het college had op 7 oktober 2008 een last onder dwangsom opgelegd aan [wederpartij] en [belanghebbende] om vóór 10 december 2008 een einde te maken aan een illegale situatie op een perceel in [plaats]. De last hield in dat de werktuigenloods in overeenstemming moest worden gebracht met een eerder verleende bouwvergunning. De rechtbank oordeelde in een eerdere uitspraak dat het college de last niet correct had geformuleerd en dat er een nieuw besluit moest komen. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij het betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de last voor meerdere uitleg vatbaar was en dat er onterecht een onderzoek naar legalisering was opgelegd.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank bij haar einduitspraak ten onrechte niet de rechtsgevolgen van het besluit van 7 april 2009 in stand had gelaten, nu het college inmiddels had besloten om de kosten in bezwaar te vergoeden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en bepaalde dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke formuleringen in besluiten en de noodzaak voor het college om de juridische kaders goed in acht te nemen bij het opleggen van lasten onder dwangsom.

Uitspraak

201103068/1/A1.
Datum uitspraak: 15 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Haaren,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 januari 2011 in zaak nr. 09/1473 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2008 heeft het college aan [wederpartij] en [belanghebbende] een last onder dwangsom opgelegd om, voor zover hier van belang, vóór 10 december 2008 een einde te maken aan de illegale situatie op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) door de werktuigenloods in overeenstemming te brengen en te houden met de op 20 november 1997, verzonden op 5 december 1997, verleende bouwvergunning (hierna: de bouwvergunning); hiertoe alle aangebrachte woonvoorzieningen, zoals opgesomd in het besluit, uit de werktuigenloods te verwijderen en verwijderd te houden onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00.
Bij besluit van 7 april 2009 heeft het college, voor zover hier van belang, het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, de formulering van de last aangepast en de begunstigingstermijn verlengd tot 1 augustus 2009.
Bij tussenuitspraak van 6 augustus 2010, verzonden op 13 augustus 2010, heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de uitspraak kenbaar te maken of het gebruik maakt van de gelegenheid om de geconstateerde gebreken in het besluit van 7 april 2009 te herstellen en om, indien het daarvan gebruik maakt, binnen tien weken schriftelijk mee te delen op welke wijze deze gebreken zijn hersteld en tot welke bevindingen of nader besluit het is gekomen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 15 september 2010 heeft het college de rechtbank meegedeeld het besluit over de lastgeving te zullen verduidelijken of herstellen en het besluit over de legalisering voor bedrijfsdoelen van het zonder bouwvergunning gebouwde nader te motiveren.
Bij brief van 20 oktober 2010 heeft het college de rechtbank meegedeeld  de in bezwaar gemaakte kosten van [wederpartij] te zullen vergoeden en het besluit van 7 april 2009 en de motivering ervan voor het overige niet te wijzigen.
Bij uitspraak van 19 januari 2011, verzonden op 26 januari 2011, heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen het besluit van 7 april 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 april 2009 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak en in de tussenuitspraak is overwogen. Deze uitspraak is eveneens aangehecht.
Tegen beide uitspraken heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 maart 2011.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
[wederpartij] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Martens, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. J.H. Hartman, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Udenhout" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarische bebouwing".
Ingevolge artikel 12 van de planvoorschriften is de op de plankaart als "Agrarische bebouwing" bestemde grond aangewezen ten dienste van agrarische doeleinden.
Ingevolge onderdeel A, onder 1.2 van dit artikel, voor zover hier van belang, mogen op deze gronden andere bouwwerken, geen woningen zijnde, uitsluitend ten dienste van een agrarisch bedrijf worden gebouwd.
Ingevolge onderdeel A, onder 1.3, voor zover hier van belang, mogen woningen uitsluitend ten dienste van een agrarisch bedrijf worden gebouwd, mits binnen iedere begrenzing van de bestemming niet meer dan één woning wordt gebouwd.
2.2.    Het college betoogt dat de rechtbank bij de tussenuitspraak ten onrechte de opdracht heeft gegeven de last te verduidelijken. Voorts bestrijdt het college dat de last voor meer dan één uitleg vatbaar is.
2.2.1.    Blijkens het besluit van 7 oktober 2008 heeft het college, voor zover hier van belang, gelast de werktuigenloods in overeenstemming te brengen en houden met de bouwvergunning en hiertoe alle aangebrachte voorzieningen zoals opgesomd onder punt 1 tot en met 8 van de last uit de werktuigenloods te verwijderen en verwijderd te houden. Bij besluit van 7 april 2009 heeft het college de formulering van de last aangepast. Volgens deze aangepaste last moeten [wederpartij] en [belanghebbende] zowel de indeling van de werktuigenloods/de aangebrachte binnenwanden verwijderen en verwijderd houden, als ook de aangebrachte badkamer, toilet, keuken (zoals in het besluit is omschreven) verwijderen en verwijderd houden, een en ander zodanig dat een situatie ontstaat conform de bouwvergunning. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is deze last niet voor meer dan één uitleg vatbaar, doch blijkt daaruit ondubbelzinnig dat de schuur in overeenstemming dient te worden gebracht met de op 20 november 1997 verleende bouwvergunning en dat alle bouwkundige voorzieningen waarvoor geen bouwvergunning is verleend dienen te worden verwijderd.
Het betoog slaagt.
2.3.    Het college betoogt verder dat de rechtbank in de tussenuitspraak van 13 augustus 2010 ten onrechte opdracht heeft gegeven om te beoordelen of de met het oog op het gebruik voor woondoeleinden geplaatste binnenwanden en voorzieningen ten behoeve van de bedrijfsvoering kunnen worden gelegaliseerd. Het voert daartoe aan dat nu geen concreet zicht op legalisering bestaat, de eis van een onderzoek naar mogelijke legaliseerbaarheid van een deel van de binnenwanden en geplaatste voorzieningen voor andere doeleinden dan waarvoor ze zijn gerealiseerd in dit geval te vergaand is.
2.3.1.    Het betoog slaagt. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat door het aanbrengen van het geheel van woonvoorzieningen de schuur bouwkundig geschikt is gemaakt voor zelfstandige bewoning. Nu het oprichten van een woning ter plaatse ingevolge het bestemmingsplan niet is toegestaan, heeft het college terecht aangenomen dat geen concreet zicht op legalisering bestaat. In dit verband is van belang dat de onderzoeksplicht van het college ook niet zover strekt dat het had moeten nagaan of de voorzieningen, anders dan beoogd, zouden kunnen worden aangewend ten dienste van agrarische doeleinden. In hetgeen [wederpartij] heeft betoogd omtrent de mogelijkheid om met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen binnenplanse ontheffingsbevoegdheid een tweede bedrijfswoning mogelijk te maken hoefde het college evenmin aanleiding te zien om een concreet zicht op legalisering aan te nemen. Het standpunt van het college dat het die ontheffing niet wil verlenen, omdat een dergelijke woning niet noodzakelijk is, is niet op voorhand rechtens onhoudbaar.
2.4.    Uit het voorgaande volgt dat de uitspraak van 6 augustus 2010 is gebaseerd op een deels onjuiste opdracht. Gelet hierop komt de Afdeling niet toe aan een bespreking van het betoog van het college dat de rechtbank in haar einduitspraak ten onrechte niet is ingegaan op zijn nadere motivering in de brief van 20 oktober 2010.
2.5.    Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank bij de einduitspraak het besluit van 7 april 2009 uitsluitend had moeten vernietigen, omdat het college ten onrechte geen vergoeding van de kosten in bezwaar aan [wederpartij] had toegekend, en had de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand moeten laten, nu het college tot het vergoeden van die kosten naar aanleiding van de tussenuitspraak inmiddels had besloten en daarmee het geconstateerde gebrek had hersteld.
2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De tussenuitspraak van 6 augustus 2010 dient te worden vernietigd voor zover daarin het college is opgedragen om de gebreken in het besluit op bezwaar te herstellen die betrekking hebben op het onderzoek naar legalisering en op de verduidelijking van de last onder dwangsom. De uitspraak van 19 januari 2011 dient te worden vernietigd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 7 april 2009 niet in stand zijn gelaten. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling de rechtsgevolgen van dit besluit in stand laten.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de tussenuitspraak van 6 augustus 2010 voor zover de rechtbank het college heeft opgedragen de gebreken in het besluit op bezwaar te herstellen die zien op het onderzoek naar legalisering en op het verduidelijken van de last onder dwangsom;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 januari 2011 in zaak nr. 09/1473, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 7 april 2009, kenmerk UIT2009/1514/OS, niet in stand zijn gelaten;
IV.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder III genoemde besluit in stand blijven.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra    w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2012
17-702.