201103545/1/A3.
Datum uitspraak: 15 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Schaijk, gemeente Landerd,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 maart 2011 in zaak nr. 09/3369 in het geding tussen:
het bestuur van het faunafonds (hierna: het faunafonds).
Bij besluit van 8 mei 2006 heeft het faunafonds een verzoek van [appellante] om een tegemoetkoming in de door dassen en reeën aan een perceel bospeen veroorzaakte schade toegewezen en de hoogte van de tegemoetkoming vastgesteld op € 3988,00.
Bij besluit van 12 maart 2007 heeft het faunafonds het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2008, verzonden op 20 oktober 2008, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 maart 2007 vernietigd en het faunafonds opgedragen om met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen, een nieuw besluit te nemen.
Bij uitspraak van 29 juli 2009 in zaak nr.
200808282/1/H3heeft de Afdeling die uitspraak, voor zover aangevallen, bevestigd.
Bij besluit van 7 september 2009 heeft het faunafonds opnieuw beslist op het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 8 mei 2006, het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 8 mei 2006 herroepen en de hoogte van de tegemoetkoming vastgesteld op
€ 37.651,20.
Bij uitspraak van 9 maart 2011, verzonden op 16 maart 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 april 2011.
Het faunafonds heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en [gemachtigde], en het faunafonds, vertegenwoordigd door mr. J.C.Q. Bult en H.G. Engberink, beiden werkzaam bij het faunafonds, zijn verschenen. Voorts is ter zitting P.J.M. Ceelen, werkzaam bij Rentmeesterskantoor Ceelen, als deskundige, verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet is er een faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Volgens artikel 2 van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding faunafonds (zoals gepubliceerd in Stcrt. 2002, 69 en laatstelijk gewijzigd op 4 juni 2009, hierna: de Regeling) kan het faunafonds de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade met inachtneming van het hierna bepaalde.
Volgens artikel 5, eerste lid, wordt de hoogte van de door één of meer beschermde diersoorten aangerichte schade, zodra daaromtrent een definitief oordeel kan worden gegeven, door een aangewezen taxateur getaxeerd.
Volgens het derde lid, eerste volzin, stelt de taxateur, met inachtneming van de door het faunafonds vastgestelde taxatierichtlijnen, van zijn bevindingen een rapport samen en ondertekent dat.
2.2. Nadat [appellante] op 20 september 2005 op een perceel van 6,98 hectare (hierna: het schadeperceel) schade aan het door haar geteelde gewas bospeen had geconstateerd, heeft zij op 21 september 2005 het faunafonds verzocht om een tegemoetkoming in de schade, waarbij zij heeft gesteld dat de schade voor 90 procent is veroorzaakt door dassen en voor 10 procent door reeën.
In het nieuwe besluit op bezwaar van 7 september 2009 heeft het faunafonds zich op het standpunt gesteld dat [appellante] in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de schade zoals opgenomen in een taxatierapport van 5 oktober 2005. Bij de berekening van de schade is het faunafonds uitgegaan van een prijs van € 0,34 per bos bospeen op grond van de zogeheten KWIN-cijfers, waarvan het faunafonds voor het bepalen van de opbrengsten en prijzen van een gewas in beginsel uitgaat. Aangezien zowel door de rechtbank als door de Afdeling is bevestigd dat het terecht van deze prijs is uitgegaan, heeft het daarmee op juiste wijze uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2009, aldus het faunafonds. Voorts is het op grond van de KWIN-cijfers uitgegaan van een hoeveelheid van 35.000 bossen bospeen per hectare.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in rechte vaststaat dat het faunafonds in redelijkheid een prijs van € 0,34 per bos bospeen heeft mogen hanteren. Nu het faunafonds zich bij het nemen van het nieuwe besluit op bezwaar diende te baseren op de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van dat besluit, is volgens [appellante] een verklaring van afnemer Van der Lem B.V. (hierna: Van der Lem) van 11 december 2008 ten onrechte niet bij de heroverweging van het bezwaar betrokken. Uit deze verklaring blijkt dat het door [appellante] overgelegde contract van 1 november 2004 betrekking had op het schadeperceel, aldus [appellante].
2.3.1. In haar uitspraak van 29 juli 2009 heeft de Afdeling geoordeeld dat de eerst in hoger beroep door [appellante] overgelegde verklaring van 11 december 2008 van haar afnemer die haar stelling onderbouwt dat voor het schadeperceel een contractprijs van € 0,68 was overeengekomen, onvoldoende grond vormt voor de conclusie dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld, dat het faunafonds van de KWIN-cijfers heeft mogen uitgaan. Bij het nieuw te nemen besluit diende een volledige heroverweging plaats te vinden, waarbij het faunafonds gebonden was aan deze in rechte onaantastbare uitspraak. Gelet op hetgeen de Afdeling in de aangehaalde uitspraak van 29 juli 2009 heeft overwogen over de verklaring van Van der Lem, was het faunafonds dan ook niet gehouden om deze verklaring bij de heroverweging van het bezwaar te betrekken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het beroep van [appellante] op het punt van de door het faunafonds te hanteren prijs per bos bospeen uitdrukkelijk en zonder voorbehoud ook in hoger beroep is verworpen, zodat in rechte vaststaat dat het faunafonds in redelijkheid een prijs van € 0,34 per bos bospeen heeft mogen hanteren. Het betoog faalt.
2.4. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellante] ten onrechte geoordeeld dat het faunafonds in redelijkheid heeft mogen uitgaan van een hoeveelheid van 35.000 bossen bospeen per hectare. Hiertoe voert [appellante] aan dat beëdigd rentmeester P.J.M. Ceelen (hierna: Ceelen) ter plaatse van het schadeperceel het aantal bossen bospeen per hectare op 60.000 heeft vastgesteld, hetgeen blijkt uit verscheidene overgelegde rapportages gedateerd 25 december 2005, 26 oktober 2009, 15 januari 2011 en 20 april 2011.
2.4.1. Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat uit de door [appellante] overgelegde rapportages volgt dat deze taxaties betrekking hebben op het schadeperceel ten tijde van de op 4 en 5 oktober 2005 geconstateerde schade. De rapportages vermelden alle dat de percelen kadastraal bekend staan als Zeeland sectie L 312 en Zeeland sectie L 454, ter grootte van 2.57.50 hectare onderscheidenlijk 4.42.35 hectare. Aldus zijn de percelen gezamenlijk 6.99.85 hectare groot, waarvan 6.98 hectare netto beteelbaar is. Voorts bevat de rapportage van 25 december 2005 de kadastrale gegevens van de percelen en de kadastrale kaarten waarop de percelen zijn aangeduid.
Ter zitting van de Afdeling heeft Ceelen bevestigd dat hij op 21 september 2005 ter plaatse van het schadeperceel in persoon een opname heeft verricht waarbij hij de plantdichtheid per vierkante meter heeft vastgesteld op ten minste 60.000 bossen bospeen per hectare. Eveneens heeft Ceelen op 14 oktober 2005 ter plaatse van het schadeperceel op drie representatieve plekken een opbrengstbepaling uitgevoerd en de gemiddelde opbrengst vastgesteld op ruim 60.000 bossen bospeen per hectare. Wat betreft de stelling van het faunafonds dat er taxaties zijn overgelegd die zien op percelen in andere gemeenten, overweegt de Afdeling dat deze rapportages zijn overgelegd om aan te tonen dat de bedrijfsvoering van [appellante] zodanig is ingericht dat stelselmatig, ook op andere percelen van het bedrijf, een vergelijkbare opbrengst van het gewas bospeen wordt gehaald. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat Ceelen heeft verklaard dat [appellante], anders dan gelegenheidstelers, een gespecialiseerd bospeenbedrijf is dat een specifieke teeltmethode voor bospeen hanteert, hetgeen meerdere jaren heeft geresulteerd in een opbrengst van 60.000 bossen bospeen per hectare. In het in opdracht van het faunafonds opgemaakte taxatierapport van 5 oktober 2005 hebben de taxateurs slechts vermeld dat uitgegaan dient te worden van de KWIN-cijfers, hetgeen neerkomt op 35.000 bossen bospeen per hectare. De taxateurs hebben evenwel niet gemotiveerd waarom in de gegeven omstandigheden van de KWIN-cijfers dient te worden uitgegaan.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellante] aannemelijk gemaakt dat voor de berekening van de schade dient te worden uitgegaan van 60.000 bossen bospeen per hectare. De rechtbank heeft ten onrechte het standpunt van het faunafonds onderschreven. Het betoog slaagt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 september 2009 gegrond verklaren. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.6. Het faunafonds dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 maart 2011 in zaak nr. 09/3369;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het bestuur van het faunafonds van 7 september 2009, kenmerk DRR&R/2009/6677;
V. veroordeelt het bestuur van het faunafonds tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3023,80 (zegge: drieduizend drieëntwintig euro en tachtig cent), waarvan € 1518,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het bestuur van het faunafonds aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 751,00 (zegge: zevenhonderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2012