201107345/1/R1.
Datum uitspraak: 15 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te [woonplaats], gemeente Zwartewaterland,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te [woonplaats], gemeente Zwartewaterland,
appellanten,
1. het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
2. de raad van de gemeente Zwartewaterland,
verweerders.
Bij besluit van 12 mei 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Meppelerdiepsluis" vastgesteld.
Bij besluit van 24 mei 2011 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel het door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu op 12 april 2011 vastgestelde projectplan Waterwet tot aanpassing van de Meppelerdiepsluis goedgekeurd.
Tegen het besluit van 12 mei 2011 heeft [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2011, en tegen de besluiten van 12 mei 2011 en 24 mei 2011 hebben [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2011, beroep ingesteld.
De raad en het college van gedeputeerde staten hebben verweerschriften ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2011, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], de raad, vertegenwoordigd door A.J. Boers en R. Kok, beiden werkzaam bij de gemeente, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. F.E.M. Broshuis en ir. H. Tienstra, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, vertegenwoordigd door mr. M.M.H.J. Vroemen, F. M. Stroeve, drs. F.T.G. Tank, C. de Best, ing. E.A.M. Schaik en R. Korfage, allen werkzaam bij het ministerie, gehoord.
2.1. Het projectplan beschrijft de ombouw van de keersluis Meppelerdiep te Zwartsluis tot een schutsluis en het gevolg daarvan voor de hoogte van de aldaar gelegen brug. Ter uitvoering van het projectplan is het bestemmingsplan vastgesteld dat voorziet in de planologische inpassing van de ombouw. Met de ombouw wordt beoogd de hoogwaterveiligheid te verbeteren, een betrouwbare doorvaart van de Meppelerdiepsluis te realiseren door het reduceren van stremmingen en de vlotheid en veiligheid van de vaarweg door de sluis te verbeteren.
2.2. [appellant sub 2] en anderen richten zich tegen de verhoging van de brug over het Meppelerdiep met 85 cm en de verhoging als gevolg daarvan van de dijk waarop de weg die naar de brug leidt is gelegen, ter hoogte van hun woningen aan de [locatie]. Zij voeren aan dat de verhoging van de brug niet noodzakelijk is, nu het voornemen om het zomerwaterpeil op het IJsselmeer met 30 cm te verhogen, waardoor ook de brug verhoogd moet worden, onzeker is. In dit verband wijzen zij op het Tweede Deltaprogramma 2012. Hun voorkeur gaat uit naar een andere variant met een lagere brughoogte. [appellant sub 2] en anderen vrezen aantasting van het uitzicht vanuit de woonkamers op de eerste etage van hun woningen. Bij het ontwerp van de woningen is beoogd om door het realiseren van leefruimte op de eerste etage uitzicht te verkrijgen over de dijk heen en niet tegen de dijk aan, aldus [appellant sub 2] en anderen.
2.2.1. Het college van gedeputeerde staten heeft zich op het standpunt gesteld dat de beschrijving in het projectplan en de globale schetsen voldoende inzicht geven in de uit te voeren werken en voorts dat de procedure zorgvuldig is doorlopen en er geen strijd is met de wet of het algemeen belang. In dit verband heeft het college van gedeputeerde staten aangevoerd dat bij het opstellen van het projectplan voldoende rekening is gehouden met de inpassing van de sluis en de brug in de omgeving. Ook stelt het college zich op het standpunt dat de verhoging van het zomerpeil in het IJsselmeer met 30 cm is gebaseerd op het Nationaal Waterplan, dat als vastgesteld beleid één van de randvoorwaarden vormt waarmee rekening gehouden moet worden. In het licht van "toekomstvast bouwen" dient rekening te worden gehouden met een minimale peilstijging op basis van het vastgestelde beleid, zodat het niet mogelijk is om de doorvaarthoogte gelijk te houden en tegelijkertijd het aantal brugopeningen niet te laten toenemen en een vlotte doorvaart te behouden.
2.2.2. Het projectplan is vastgesteld met toepassing van de in paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de Waterwet geregelde projectprocedure voor waterstaatswerken.
Ingevolge artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet behoeft het projectplan de goedkeuring van het college van gedeputeerde staten van de provincie op wiens grondgebied het wordt uitgevoerd.
2.2.3. Het projectplan voorziet in de vervanging van de huidige keersluis door een schutsluis, waarbij de huidige keersluis het nieuwe buitensluishoofd wordt en er stroomopwaarts een nieuw binnensluishoofd zal worden gerealiseerd. Het nieuwe buitensluishoofd zal 20,50 m breed worden in plaats van de huidige 13,50 m om de doorvaartbreedte geschikt te maken voor klasse Va schepen. De drempel wordt verlaagd naar NAP -5,15 m. Door de verbreding van het sluishoofd moet de bestaande brug die met de keersluis één constructie vormt worden vervangen door een nieuwe langere beweegbare brug. De grotere overspanning leidt reeds tot een hogere bovenzijde van de brug. Gegeven de eis dat de onderdoorvaarthoogte van de brug minimaal gelijk moet zijn aan de huidige en rekening houdend met de verwachte verhoging van het zomerpeil op het IJsselmeer met 30 cm zal, teneinde het aantal brugopeningen niet te laten toenemen, de onderzijde van de brug eveneens 30 cm hoger komen te liggen. Gelet op het voorgaande komt het brugdek aan de bovenzijde ongeveer 85 cm hoger te liggen dan in de huidige situatie. Het aanpalende wegdek van de N331 zal over een lengte van ongeveer 70 m hierop worden aangepast.
2.2.4. De verhoging van het zomerwaterpeil in het IJsselmeer is gebaseerd op het Nationaal Waterplan 2009-2015. In het Nationaal Waterplan staat dat het zomerwaterpeil op het IJsselmeer naar verwachting in 2013 wordt verhoogd met maximaal 30 cm.
Op 20 september 2011 is het Tweede Deltaprogramma 2012 aan de Staten-Generaal aangeboden. In het deelprogramma IJsselmeergebied staat dat de zoetwatervoorraad in het IJsselmeer momenteel groot genoeg is om in een extreem droog jaar - dat gemiddeld eens in de honderd jaar voorkomt - te voorzien in de vraag naar zoet water door de huidige functies en het huidige voorzieningengebied. Een nieuw peilbesluit voor het IJsselmeer voor de korte termijn, zoals aangekondigd in het Nationaal Waterplan, is daarom nu niet nodig. Voorts staat in het plan van aanpak fase 2 van het Deltaprogramma voor het IJsselmeergebied (hierna: plan van aanpak) dat de conclusie van het programma is dat aanpassingen in het waterpeil voor zoetwater en veiligheid pas over enkele tientallen jaren aan de orde zijn, afhankelijk van de snelheid van klimaatverandering.
2.2.5. De Afdeling overweegt dat een projectplan waarop voormelde projectprocedure van toepassing is ruimtelijke gevolgen kan hebben en uit de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van de Waterwet (Kamerstukken II 2006-2007, 30 818, nr. 3, blz. 41, 105 en 106) volgt dat het vereiste van goedkeuring met betrekking tot dergelijke projectplannen mede in de wet is opgenomen om te verzekeren dat het college van gedeputeerde staten van de provincie op wiens grondgebied het projectplan wordt uitgevoerd de planologische aanvaardbaarheid van het project kan beoordelen. In het kader van het beroep tegen het goedkeuringsbesluit zullen daarom tevens de ruimtelijke bezwaren van [appellant sub 2] en anderen worden beoordeeld, waarbij in aanmerking is genomen dat niet in geschil is dat de hoogte van de dijk voortvloeit uit de hoogte van de brug die in het projectplan ligt besloten.
2.2.6. Nu het Tweede Deltaprogramma 2012 dateert van na het goedkeuringsbesluit, heeft het college van gedeputeerde staten hetgeen daarin staat niet kunnen betrekken bij het bestreden besluit. Het college van gedeputeerde staten heeft zich mogen baseren op het Nationaal Waterplan en heeft er gelet daarop ten tijde van het bestreden besluit niet vanuit hoeven gaan dat binnen afzienbare termijn geen peilbesluit tot verhoging van het waterpeil in het IJsselmeer zal worden genomen. Zou al moeten worden aangenomen dat ten tijde van het bestreden besluit al niet meer van een waterpeilverhoging in 2013 kon worden uitgegaan, dan is van belang dat in het Tweede Deltaprogramma een peilbesluit enkel thans niet nodig is geacht en de staatssecretaris ter zitting onweersproken heeft gesteld dat bij de realisatie van een schutsluis van een levensduur van minstens 40 jaar moet worden uitgegaan, zodat ook als pas over enkele tientallen jaren een aanpassing van het waterpeil aan de orde is, zoals in het plan van aanpak is aangegeven, het niet onredelijk is daarmee in het projectplan al rekening te houden. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat de staatssecretaris onweersproken heeft gesteld dat zelfs indien er geen nieuw peilbesluit zal worden genomen de verhoging van de brug noodzakelijk is ten behoeve van een veilige en vlotte doorvaart van de schepen, is de keuze in het projectplan voor de variant waarin de brug met 85 cm wordt verhoogd niet onredelijk. Daarbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat uitvoering van het projectplan weliswaar tot verlies van uitzicht vanuit de woningen van [appellant sub 2] en anderen zal leiden, maar dat geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat. Het college van gedeputeerde staten heeft in redelijkheid een zwaarder gewicht mogen toekennen aan de belangen die met de verwezenlijking van het projectplan zijn gemoeid dan aan de belangen van [appellant sub 2] en anderen.
2.3. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid goedkeuring heeft kunnen verlenen aan het projectplan.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.4. Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] en het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het bestemmingsplan overweegt de Afdeling dat voor zover het bestemmingsplan al betrekking heeft op de hoogte van de dijk, niet in geschil is dat deze voortvloeit uit de hoogte van de brug die in het projectplan ligt besloten. Nu het projectplan de toetsing in rechte kan doorstaan, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond en het beroep van [appellant sub 2] en anderen is in zoverre ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2012