201109196/1/R2.
Datum uitspraak: 15 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te [woonplaats], gemeente Goes,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Goes,
appellanten,
de raad van de gemeente Goes,
verweerder.
Bij besluit van 7 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Bos Oud-Sabbinge" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2011, en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2012, waar partijen niet zijn verschenen.
2.1. Het plan maakt de aanleg mogelijk van een bos bij het dorp Oud-Sabbinge. De aanleg van het bos compenseert een deel van de kap van bossen waardoor de uitbreiding mogelijk is gemaakt van een tweetal campings in de gemeente Goes, waaronder een camping bij het dorp Oud-Sabbinge.
2.2. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] stellen ten eerste dat het bos niet past in het landschap rondom Oud-Sabbinge dat gekenmerkt wordt door open akkers en een enkele fruitboomgaard. Voorts is volgens [appellant sub 1] en anderen de aanleg van een bos in strijd met het gemeentelijke en provinciale beleid dat gericht is op het behoud van het open agrarische polderlandschap.
2.2.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat een bos op de voorziene locatie passend is in het landschap en niet strijdig is met het door de raad gevoerde beleid. Voor deze locatie is onder meer gekozen, omdat het in de nabijheid van het gekapte bos is gelegen en in de omgeving reeds fruitteeltpercelen aanwezig zijn, zodat dit plan landschappelijk geen grote verandering teweeg brengt. Verder stelt de raad dat vooroverleg is gevoerd met de betrokken provinciale bestuursorganen waaruit geen bezwaren van de provincie zijn gebleken. De door [appellant sub 1] en anderen aangevoerde gemeentelijke visies en plannen vormen voorts geen beleid waar niet van afgeweken kan worden, maar betreffen een wensbeeld voor de omgeving, aldus de raad.
2.2.2. Het bos dat door het plan mogelijk wordt gemaakt, is in de onmiddellijke nabijheid gelegen van een bos dat is gekapt om de uitbreiding van voornoemde camping bij het dorp Oud-Sabbinge mogelijk te maken. Gelet hierop en op de omstandigheid dat het vorige bestemmingsplan onder meer toestond om op de desbetreffende gronden fruitteelt en boomteelt te bedrijven en aan de noordzijde van het dorp reeds fruitteeltpercelen aanwezig zijn, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat een bos niet zou passen in het landschap.
Voorts is de Afdeling van oordeel dat de aanleg van het bos niet in strijd is met het door de raad gevoerde beleid. Uit de plantoelichting blijkt dat de raad zich ten aanzien van de inrichting van het landschap heeft gebaseerd op het Landschapsontwikkelingsplan van 16 juli 2009 (hierna: LOP). De raad heeft aannemelijk gemaakt dat het LOP niet in de weg staat aan een bos op deze locatie. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het bos niet beeldbepalend is voor het gehele landschap rondom Oud-Sabbinge, zodat de doelstelling van het LOP om het buitengebied open te houden niet wordt doorkruist. Voorts past het plan bij de doelstelling van het LOP om de karakteristieken van de aanwezige landschapstypen te versterken, waardoor er een gedifferentieerd landschap ontstaat.
Met betrekking tot het betoog dat het plan in strijd is met het provinciale beleid overweegt de Afdeling dat de raad niet is gebonden aan het provinciale beleid. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Nu in de plantoelichting expliciet aandacht is besteed aan het omgevingsplan Zeeland 2006-2012, is niet aannemelijk gemaakt dat dit niet is gebeurd.
2.3. Verder stellen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] dat hun woongenot onevenredig wordt aangetast door de aanleg van een bos. Zij voeren aan dat zij beperkt zullen worden in hun uitzicht en zonlicht. Voorts worden hun privacy, rust en veiligheid door het bos aangetast, doordat wandelaars en ruiters aan de achterzijde van hun tuin voorbij zullen komen. [appellant sub 1] en anderen stellen dat zij de raad hebben gewezen op de schade die zij lijden door het plan, maar dat de raad vergoeding daarvan ten onrechte afwijst.
Voorts heeft volgens [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] de raad hun weliswaar de gelegenheid geboden om aan de tuin grenzende gronden aan te kopen, zodat het bos op een grotere afstand van hun woningen zal komen te liggen, maar dit aanbod gold volgens hen alleen als alle bewoners met een tuin grenzend aan het bos een perceel zouden aankopen, hetgeen niet is gebeurd. Verder is de prijs die werd gevraagd voor de grond te hoog, aldus [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B].
2.3.1. Met betrekking tot het verlies van woongenot stelt de raad dat hiermee rekening is gehouden. De raad erkent dat het uitzicht van de bewoners zal verminderen, maar dat bij de inrichting zichtlijnen op het dorp behouden zullen blijven. Ten aanzien van de privacy van de bewoners stelt de raad dat er bij de inrichting van het bos een afstand van ongeveer 25 meter wordt bewaard tussen het bos en de huidige perceelsgrens.
2.3.2. Zoals hiervoor onder 2.2.2 is overwogen, waren op grond van het vorige bestemmingsplan op de gronden binnen het plangebied onder meer fruitteelt en boomteelt toegestaan. Het was op grond van het vorige plan derhalve mogelijk om direct grenzend aan de huidige tuinen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] bomen te planten. Gelet hierop kon het verlies aan uitzicht en zonlicht zich ook al op grond van het vorige bestemmingsplan voordoen.
Met betrekking tot de rust, veiligheid en privacy stelt de Afdeling vast dat het plan voorziet in een strook van ongeveer 10 meter tussen de achtererven van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en de gronden met de bestemming "Bos" waaraan het plan de bestemming "Tuin" geeft, zodat het bos niet direct aan hun erf grenst. Het feit dat deze gronden mogelijk niet worden aangekocht door de bewoners maakt dit niet anders. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen betreft, bestaat, mede gelet op het bovenstaande, geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Met betrekking tot de hoogte van de prijs die is gevraagd voor de aankoop van de desbetreffende gronden overweegt de Afdeling dat de bepaling van de hoogte van de prijs van aan te kopen gronden in een procedure omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan de orde is.
2.4. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] stellen voorts dat het bos op een alternatieve wijze kan worden ingericht of op een alternatieve locatie kan komen. Dit zou een minder grote aantasting van het woongenot betekenen en zou, wanneer het bos bij een reeds bestaand bos wordt aangeplant, beter in het landschap passen.
2.4.1. De raad dient bij de keuze van de bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft uiteengezet op grond van welke overwegingen is gekozen voor de locatie van het bos. Voorts heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat alternatieven in de omgeving onvoldoende kunnen voorzien in de compensatie van het gekapte bos. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in voldoende mate de voor- en nadelen van alternatieven voor het plan heeft afgewogen.
Voor zover het betoog van [appellant sub 1] en anderen strekt tot het overwegen van een alternatieve indeling van het bos overweegt de Afdeling dat dit ziet op de uitvoering van het plan, hetgeen in deze procedure niet aan de orde is.
2.5. [appellant sub 1] en anderen twijfelen verder aan de uitvoerbaarheid van het plan. Zij stellen dat er onvoldoende inzicht is in de risico's op planschade, doordat zij geen inzage in de rapportage hieromtrent hebben gekregen. Voorts is er geen budget voor de inrichting en onderhoud van het bos, nu de door de raad aangeboden gronden niet worden aangekocht door de bewoners. Verder heeft de raad volgens [appellant sub 1] en anderen ten onrechte geen onderhoudsplan voor het bos opgesteld.
2.5.1. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening, gaat een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd.
In de plantoelichting en de reactie op de zienswijzen zijn de resultaten van de planschaderisicoanalyse en de wijze waarop de financiële uitvoerbaarheid is gewaarborgd voldoende inzichtelijk weergegeven, nu daaruit onder meer volgt dat de raad voor de aanleg van het bos gelden heeft gereserveerd en het risico op planschade niet aanmerkelijk is. De Afdeling is van oordeel dat de raad voldoende inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan heeft gegeven.
De Afdeling overweegt verder dat de raad aannemelijk heeft gemaakt dat de opbrengst van de verkoop van de gronden weliswaar kan zorgen voor meer kwaliteitsverhogende elementen in de inrichting van het bos, maar dat deze verkoop niet noodzakelijk is voor de aanleg en onderhoud van het bos. Er is derhalve geen aanleiding om te oordelen dat de uitvoerbaarheid van het plan op voorhand niet is verzekerd.
Voorts bestaat er ten behoeve van het vaststellen van een bestemmingsplan geen verplichting om een onderhoudsplan vast te stellen.
2.6. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zijn ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2012