201107236/1/A1.
Datum uitspraak: 15 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Belangengemeenschap de Steeg en Havikerwaard (hierna: de Belangengemeenschap), gevestigd te De Steeg, gemeente Rheden,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 mei 2011 in zaak nr. 09/3166 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Rheden.
Bij besluit van 9 juni 2008 heeft het college het verzoek van de Belangengemeenschap om handhavend optreden ten aanzien van het gebruik van het voormalig klooster "St. Michaël" door buitenlandse werknemers aan de Oversteeg 15-17 te De Steeg (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 23 juli 2009 heeft het college het door de Belangengemeenschap daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 25 november 2010 heeft het college een gewijzigd besluit genomen en het bezwaar tegen het besluit van 9 juni 2008 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door de Belangengemeenschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belangengemeenschap bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2012, waar de belangengemeenschap, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door J. de Geeter-van Ommeren, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting JOB Pand Exploitatie B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Steegse Haven 1981" rust op het perceel de bestemming "Bijzondere woonvormen".
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften, is de op de kaart met "Bijzondere woonvormen (BW)" aangegeven grond bestemd voor gebouwen die blijkens hun aard en inrichting bestemd zijn voor de niet zelfstandige huisvesting van bejaarden, jongeren, buitenlandse werknemers en zieken of gehandicapten met de daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken en werken.
2.2. De Belangengemeenschap betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het gebruik van het pand op het perceel in strijd is met de bestemming "Bijzondere woonvormen", zodat het college ten onrechte heeft geweigerd handhavend op te treden. Daartoe voert zij aan dat het pand niet wordt gebruikt voor wonen, maar voor bedrijfsmatige verhuur van kamers voor steeds korte periodes aan steeds wisselende personen waarmee het een logiesbedrijf is geworden. Daarmee is volgens de Belangengemeenschap in strijd met de Huisvestingswet woonruimte aan de woningvoorraad onttrokken. Volgens de Belangengemeenschap betekent "wonen" een verblijf voor langere tijd met een normale huurovereenkomst, inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie en sociale binding met de omgeving.
2.3. Niet in geschil is dat het pand wordt gebruikt voor de niet zelfstandige huisvesting van buitenlandse werknemers. Ter zitting is hieromtrent gebleken dat het gaat om gemiddeld 30 personen die daar voor een periode van zes tot acht weken aaneengesloten verblijven. De buitenlandse werknemers beschikken over een kamer zonder sanitaire voorzieningen en delen een gezamenlijke keuken, recreatieruimte en sanitaire voorzieningen.
2.4. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het pand wordt gebruikt voor (tijdelijke) niet zelfstandige huisvesting van buitenlandse werknemers als bedoeld in artikel 12 van de planvoorschriften. Een bepaalde tijdsduur van het verblijf, inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie, of sociale binding zijn geen vereisten als genoemd in de planvoorschriften. De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat de term "logiesfunctie" slechts van belang is bij de toepassing van het "Gebruiksbesluit brandveilig gebruik bouwwerken" en dat het bestemmingplan het begrip "logiesfunctie" niet kent. Van onttrekking van woonruimte zoals genoemd in artikel 30 van de Huisvestingswet is evenmin gebleken.
Nu van strijdig gebruik met het bestemmingsplan geen sprake is, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college niet bevoegd was ter zake handhavend op te treden.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2012