201003911/1/R2.
Datum uitspraak: 15 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Oud-Alblas, gemeente Graafstroom,
2. [appellant sub 2], wonend te Molenaarsgraaf, gemeente Graafstroom,
3. [appellant sub 3], wonend te Goudriaan, gemeente Graafstroom,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bevazet B.V. en anderen, gevestigd te Brandwijk,
5. [appellante sub 5], gevestigd te Goudriaan,
6. de stichting Stichting Mooi Goudriaan en [appellant sub 6], gevestigd te Goudriaan, gemeente Graafstroom,
appellanten,
de raad van de gemeente Graafstroom,
verweerder.
Bij besluit van 25 januari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2010, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2010, de stichting Mooi Goudriaan en [appellant sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2010, Bevazet B.V. en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2010, en [appellante sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting Mooi Goudriaan en [appellant sub 6] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2012, waar [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, [appellant sub 3], in persoon, Bevazet B.V. en anderen, vertegenwoordigd door mr. M.J.E. Boudesteijn, advocaat te Rotterdam, en [appellante sub 5], eveneens vertegenwoordigd door
mr. M.J.E. Boudesteijn, de stichting Mooi Goudriaan en [appellant sub 6], bij monde van [appellant sub 6] vergezeld van M.C. van Eldik, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.M.D. Weijers, advocaat te Alblasserdam, bijgestaan door R. Kip en J.P.J. Kreeft, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij], vertegenwoordigd door
drs. P.B. Loonstra, als partij gehoord.
2.1. Het plan voorziet in een grotendeels conserverende regeling voor het buitengebied van Graafstroom. Uitgangspunt is geweest dat de bestaande situatie van een nieuwe regeling wordt voorzien.
2.2. De Afdeling stelt voorop dat de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het toekennen van bestemmingen.
Beroep van [appellant sub 1]
2.3. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" ter plaatse van de gronden tegenover [locatie A] te Oud-Alblas omdat een bestaande paardenschuur niet is ingetekend. [appellant sub 1] heeft het voornemen om de bestaande paardenschuur te vergroten en wenst daarom dat een paardenschuur wordt ingetekend overeenkomstig de gewenste maten van 8 bij 25 meter in plaats van de maatvoering van de huidige schuur van 5 bij 25 meter.
2.3.1. Ingevolge artikel 3.2, lid 3.2.5, aanhef en onder b, van de planregels dat betrekking heeft op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" geldt voor het oprichten van bouwwerken buiten de aanduiding "bouwvlak" in afwijking van het bepaalde onder a dat ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" het bestaande gebouw ter plaatse mag worden gehandhaafd en herbouwd in maximaal de bestaande maatvoering.
2.3.2. De Afdeling stelt vast dat tegenover het perceel [locatie A] te Oud-Alblas ter plaatse van de paardenschuur van [appellant sub 1] geen aanduiding "bijgebouwen" of "bouwvlak" is opgenomen.
2.3.3. In het verweerschrift en op de zitting heeft de raad erkend dat de bestaande paardenschuur ten onrechte niet op de verbeelding is opgenomen. Nu de raad dit niet heeft beoogd, moet worden geoordeeld dat het plan in zoverre is genomen in strijd met de bij het nemen van een besluit op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te betrachten zorgvuldigheid.
2.3.4. De raad wenst niet mee te werken aan het vergroten van de paardenschuur omdat hij als uitgangspunt hanteert dat de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden in stand dienen te worden gehouden. Voor de uitbreiding is onder het voorgaande plan geen bouwaanvraag ingediend. Gelet hierop en gelet op het overwegend conserverende karakter van het plan en de in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan de raad toekomende (beleids)vrijheid bij het toekennen van bestemmingen kan naar het oordeel van de Afdeling niet staande worden gehouden dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de uitbreiding buiten beschouwing te laten. Dit betoog faalt.
2.3.5. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" ter plaatse van de gronden tegenover [locatie A] te Oud-Alblas ter plaatse van de bestaande paardenschuur is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
Beroep van [appellant sub 2]
2.4. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Horeca" ter plaatse van de gronden ter hoogte van de Graafdijk-west 38, 39 en 40 te Molenaarsgraaf. Hij betoogt dat het plan in zoverre ten onrechte uitbreiding van het bestaande café en vergroting van het terras voor het café mogelijk maakt. Hij betoogt dat het toegestane oppervlak aan bebouwing van 138 m² ten behoeve van het café te groot is omdat feitelijk een kleiner gedeelte van het oppervlak als café wordt gebruikt. Bovendien is het huidige café uitsluitend op nummer 40 gevestigd. [appellant sub 2] vreest dat de uitbreiding geluidsoverlast en een aantasting van zijn woon- en leefklimaat met zich brengt. Voorts volstaat een verwijzing naar de vroegere situatie niet, nu in het voorgaande plan het café niet aldus is bestemd. Aan een te brede strook grond is de aanduiding "terras" toegekend. Op de verbeelding is zowel de grond voor nummer 40 als voor nummer 38 aangeduid als terras. De verbeelding komt op dit punt niet overeen met de bedoeling van de raad, hetgeen onzorgvuldig is. [appellant sub 2] betoogt dat de gronden achter nummer 38, 39 en 40 ten onrechte worden gebruikt als parkeerterrein. [appellant sub 2] stelt dat de ontsluiting op deze gronden onrechtmatig via zijn gronden plaatsvindt en dat hij hiervan overlast ondervindt. Hij stelt dat er bovendien ruimte achter nummer 41 is om als parkeerruimte te gebruiken. Ten slotte betoogt [appellant sub 2] dat de wijzigingsbevoegdheid van artikel 9.5 van de planregels een onbegrensd aantal functies toelaat en dat het begrip functies niet is gedefinieerd.
2.4.1. De raad beoogt met het plan het bestaande café met achtergelegen parkeerplaats positief te bestemmen.
2.4.2. De gronden ter hoogte van Graafdijk-west 38, 39 en 40 zijn in eigendom van [eigenaar]. Aan de Graafdijk-west 40 bevindt zich een café. Op nummer 39 bevindt zich van oudsher een woning, die tot voor kort werd bewoond door de moeder van [eigenaar]. Onder de kap van deze woning bevindt zich nog een separate woning, op nummer 38. Deze woonruimte wordt verhuurd aan de uitbaatster van het café. Op de aangrenzende achterliggende gronden is thans geen bebouwing aanwezig. Deze gronden zijn als parkeerplaats voor de bezoekers van het café in gebruik. De gronden voor nummer 40 zijn in gebruik als terras bij het café. De woning van [appellant sub 2] is gelegen aan [locatie B] ten oosten van de gronden ter hoogte van de Graafdijk-west 38, 39 en 40.
2.4.3. In het plan is aan voornoemde gronden de bestemming "Horeca" toegekend. Aan gronden vóór de aanwezige bebouwing is de aanduiding "terras (tr)" opgenomen. Aan de gronden ter hoogte van de bebouwing is de aanduiding "bedrijfswoning (bw)" opgenomen. Aan de achter de bebouwing gelegen gronden is de aanduiding "specifieke vorm van horeca - café (sh-c)" toegekend.
Ingevolge artikel 9, lid 9.1.1, van de planregels zijn de voor "Horeca" aangewezen gronden bestemd voor:
- horecabedrijven, conform de Staat van horecavoorzieningen als opgenomen in lid 9.1.2 onder b;
- waterhuishoudkundige doeleinden;
een en ander met bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 9.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
Ingevolge lid 9.1.2 , onder b is overeenkomstig de aanduiding "specifieke vorm van horeca - café (sh-c)" een café toegestaan, waarbij een terras uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "terras (tr)". De bebouwde oppervlakte mag maximaal 138 m² bedragen.
Voorts is ingevolge lid 9.1.2, onder d een bedrijfswoning uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning (bw)".
Ingevolge lid 9.2.2, onder a mogen gebouwen indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangeduid, uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak".
Ingevolge lid 9.2.2, onder b mag de in de Staat van horecavoorzieningen aangegeven bebouwde oppervlakte van gebouwen, inclusief bedrijfswoning en bijbehorende gebouwen, niet worden overschreden.
2.4.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat sedert de jaren '50 horeca-activiteiten op het terrein plaatsvinden. De horeca-activiteiten zijn positief bestemd geweest in voorheen geldende bestemmingsplannen maar in het voorgaande plan niet. De raad heeft aangegeven met dit plan deze in het voorgaande plan geslopen omissie te willen herstellen. Onafgebroken gebruik voor horeca-activiteiten betekent, aldus de raad, dat het gebruik in het voorgaande plan ten onrechte onder het overgangsrecht is gebracht omdat het overgangsrecht alleen is bedoeld als overbrugging van een tijdelijke situatie. Er bestaat geen voornemen het gebruik voor horecadoeleinden op de percelen te beëindigen.
2.4.5. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden acht de Afdeling het uitgangspunt van de raad om op de percelen te komen tot een bestemming die voortzetting van het bestaande gebruik ten behoeve van horecadoeleinden mogelijk maakt, niet onredelijk.
Parkeerterrein
2.5. Ten aanzien van het betoog dat de achter de bebouwing gelegen gronden met de bestemming "Horeca" met de aanduiding "sh-c" ten onrechte worden gebruikt ten behoeve van een parkeerterrein, overweegt de Afdeling het volgende.
2.5.1. Op de gronden ter plaatse van het parkeerterrein rust de bestemming "Horeca" met de aanduiding "sh-c". De raad heeft ter zitting toegelicht dat het plandeel het gebruik als parkeerterrein toelaat omdat ingevolge artikel 9, lid 9.1.1, van de planregels de voor "Horeca" aangewezen gronden zijn bestemd voor horecabedrijven een en ander met bijbehorende voorzieningen. De parkeervoorziening dient, aldus de raad, te worden aangemerkt als bijbehorende voorziening.
2.5.2. De bestemming "Horeca" strekt zich uit over alle gronden ter hoogte van de bebouwing aan Graafdijk-west 38, 39 en 40 en de achtergelegen gronden. In de planregels is niet nader omschreven wat onder de passage "een en ander met bijbehorende voorzieningen" moet worden verstaan. In de planregels is niet aangegeven dat hieronder een parkeervoorziening kan worden gebracht. Naar het oordeel van de Afdeling biedt de desbetreffende passage uit artikel 9, lid 9.1.1., van de planregels een dusdanig grote verscheidenheid aan toegestane gebruiksmogelijkheden op de gronden dat dit leidt tot een rechtsonzekere situatie. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.
2.5.3. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Horeca" met de aanduiding "sh-c" ter plaatse van de achter de bebouwing aan Graafdijk-west 38, 39 en 40 te Molenaarsgraaf gelegen gronden is genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel te worden vernietigd.
2.6. In het verweerschrift heeft de raad erkend dat de bebouwingsoppervlakte van 138 m² in artikel 9.1.2, onder b, van de planregels niet overeenstemt met de oppervlakte van het huidige café en dat vermoedelijk bij de berekening van de bebouwingsoppervlakte abusievelijk ook de bedrijfswoning aan de Graafdijk 38 en 39 is meegenomen. Dit betekent dat de bebouwde oppervlakte ten behoeve van de café-activiteiten, na berekening, ongeveer 80 m² zou mogen bedragen. Het aantal van 138 m² zal dan ook worden teruggebracht naar 80 m² om eventuele overlast voor [appellant sub 2] te voorkomen, aldus de raad. Nu de raad de bebouwingsoppervlakte van 138 m² niet heeft beoogd, moet worden geoordeeld dat het plan in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.6.1. Uit de overgelegde foto's volgt dat het café vooraan het perceel is gevestigd op nummer 40. Aan deze gronden is echter de aanduiding "bedrijfswoning (bw)" toegekend en niet de aanduiding "sh-c", terwijl uit lid 9.1.2, onder b moet worden afgeleid dat alleen ter plaatse van deze laatste aanduiding een café toegestaan is. De aanduiding "sh-c" is aan de gronden toegekend waar thans geen café is gevestigd. Nu dit niet overeenkomstig de bedoeling van de raad is, moet worden geoordeeld dat het plan in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.6.2. Gelet op de samenhang tussen de gronden ter hoogte van Graafdijk-west 38, 39 en 40 is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Horeca" en de aanduiding "bedrijfswoning (bw)" ter plaatse van de gronden aan de Graafdijk-west 38, 39 en 40 te Molenaarsgraaf is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
2.7. Uit de beantwoording van de zienswijze blijkt dat de raad alleen voor Graafdijk-west 40 een terras heeft willen toestaan overeenkomstig de huidige situatie.
2.7.1. De raad heeft aangegeven dat de aanduiding "terras (tr)" ter plaatse zich slechts uitstrekt tot de dunnere lijn op dit plandeel.
Indien er al betekenis zou moeten toekomen aan de dunne lijn op dit plandeel, laat dit naar het oordeel van de Afdeling onverlet dat het plan vergroting van het terras toelaat in vergelijking met de huidige situatie, omdat het ook voor nummer 38 is gelegen. Nu dit niet overeenkomstig de bedoeling van de raad is, moet worden geoordeeld dat het plan voor wat betreft het plandeel met de bestemming "Horeca" en de aanduiding "terras (tr)" gelegen voor de gronden aan de Graafdijk-west 38, 39 en 40 te Molenaarsgraaf is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
2.7.2. Hetgeen in overwegingen 2.5.3, 2.6.2 en 2.7.1 is overwogen leidt tot de slotsom dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Horeca" ter plaatse van de percelen aan de Graafdijk-west 38, 39 en 40 te Molenaarsgraaf dient te worden vernietigd.
2.8. Ten aanzien van het betoog dat de wijzigingsbevoegdheid in artikel 9.5 van de planregels onvoldoende objectief is begrensd nu in het plan niet is aangegeven welke functies mogelijk zijn omdat deze term niet is gedefinieerd, overweegt de Afdeling het volgende.
2.8.1. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kan in een bestemmingsplan worden bepaald dat het college binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.
2.8.2. Ingevolge artikel 9.5, lid 9.5.1, van de planregels kunnen burgemeester en wethouders de bestemming "Horeca"op onderdelen wijzigen, teneinde andere functies binnen de bestemming Horeca toe te staan, mits wordt voldaan aan een zestal voorwaarden:
2.8.3. Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in de wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd. De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan ondermeer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Onder omstandigheden kan voldoende zijn dat duidelijk is welke bij het plan gelegde bestemming in welke andere bestemming kan worden gewijzigd.
2.8.4. Naar het oordeel van de Afdeling is de wijzigingsbepaling in artikel 9.5 van de planregels mede gelet op de plaatselijke situatie die zich met name kenmerkt door een woonomgeving niet door voldoende objectieve normen begrensd. Daarbij wordt van belang geacht dat in de planregels is opgenomen dat de bestemming "Horeca" op onderdelen kan worden gewijzigd teneinde andere functies binnen de bestaande bestemming toe te staan. In artikel 1 van de planregels is horeca gedefinieerd als een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt. Deze definitie maakt ook andere, zwaardere, vormen van horeca mogelijk dan het bestaande café. Niet is uitgewerkt wat onder andere functies moet worden verstaan. Naar het oordeel van de Afdeling had het op de weg van de raad gelegen om uit te werken om welke functies het gaat.
2.8.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat artikel 9.5 van de planregels in strijd is met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro. Het beroep van [appellant sub 2] is ook in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro te worden vernietigd.
Beroep van [appellant sub 3]
2.9. [appellant sub 3] heeft de beroepsgrond die betrekking heeft op het perceel De Heuvel 1 ter zitting ingetrokken.
2.10. [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van de gronden aan de [locatie C] te Goudriaan. Hij betoogt daartoe allereerst dat aan de gronden rond de bedrijfswoning op het perceel ten onrechte niet de bestemming "Wonen" is toegekend. In een persoonlijk onderhoud met een wethouder is, aldus [appellant sub 3], afgesproken dat er na een kadastrale splitsing geen belemmering is als de woning bewoond gaat worden door een burger ongeacht of deze burger ingeschreven staat bij de Kamer van koophandel en de bedrijfsruimte door een bedrijf wordt gebruikt dat geen relatie heeft met de burger/bewoner.
2.10.1. In het plan is aan voornoemde gronden de bestemming "Bedrijf" toegekend met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf (sb - anb)".
Ingevolge artikel 4.1, lid 4.1.1, onder b, van de planregels, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor niet-agrarische bedrijven, conform de Staat van niet-agrarische bedrijven als opgenomen in 4.1.2 onder d. Hierin is bepaald dat op de gronden aan de [locatie C] te Goudriaan uitsluitend is toegestaan een aannemersbedrijf met een bebouwde oppervlakte van 490 m².
Ingevolge artikel 4.2, lid 4.2.1, zijn op de gronden met de bestemming "Bedrijf" uitsluitend toegestaan bouwwerken ten behoeve van de in 4.1. toegestane bedrijvigheid, met inbegrip van één bedrijfswoning per bestemmingsvlak met bijbehorende bijgebouwen, met dien verstande dat waar:
- binnen een bestemmingsvlak de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" is opgenomen, binnen het betreffende bestemmingsvlak geen bedrijfswoning is toegestaan;
- binnen een bestemmingsvlak de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" is aangegeven, het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal bedrijfswoningen binnen het betreffende bestemmingsvlak is.
2.10.2. De raad heeft bij het toekennen van de bestemming "Bedrijf" als uitgangspunt gehanteerd dat de bestaande gebruiksmogelijkheden in stand dienen te worden gehouden. De raad wenst niet mee te werken aan het afsplitsen van een bedrijfswoning van het perceel waar de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden door het toekennen van de gewenste bestemming "Wonen". Aan de bestaande burgerwoningen in het gebied is de bestemming "Wonen" toegekend. Aan de komst van meer burgerwoningen in het buitengebied wordt in beginsel niet meegewerkt. De raad stelt zich op het standpunt dat afsplitsing uitsluitend mogelijk is als dit gepaard gaat met de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten en sloop van bedrijfsgebouwen. De bedrijfsactiviteiten worden ter plaatse nog uitgeoefend en van sloop is geen sprake.
2.10.3. Naar het oordeel van de Afdeling kan gelet op hetgeen de raad naar voren heeft gebracht omtrent het bestaande gebruik van het perceel en het afsplitsen van een bedrijfswoning niet staande worden gehouden dat de raad niet in redelijkheid tot de bestemming heeft kunnen komen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 3], wat daar overigens ook van zij, niet aannemelijk heeft gemaakt dat een wethouder heeft toegezegd dat er na een kadastrale splitsing geen belemmering is als de bedrijfswoning wordt gebruikt als burgerwoning. In een brief van 20 oktober 2009 van het gemeentebestuur waarin een gesprek met de wethouder is weergeven, is uitsluitend aangegeven dat in het gesprek is meegedeeld dat een kadastrale splitsing geen gevolgen heeft voor de bestemming van het perceel aan de Zuidzijde omdat het gehele perceel bestemd blijft voor Bedrijfsdoeleinden, ook in het nieuwe plan. Hierin is niet aangegeven dat het gebruik dat [appellant sub 3] met de splitsing voor ogen heeft mogelijk is. In een brief van 20 april 2010 van het gemeentebestuur is voorts expliciet aangegeven dat het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning in strijd is met de regels van het bestemmingsplan en dat tegen dit gebruik handhavend kan worden opgetreden. Overigens kunnen in het algemeen geen rechten worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij een wethouder, maar bij de raad. Het betoog faalt.
2.11. [appellant sub 3] betoogt dat indien het plandeel niet in een gedeeltelijke bedrijfsbestemming en woonbestemming kan worden gesplitst aan het perceel ten onrechte geen bestemming is toegekend die meerdere bedrijven en bedrijfswoningen toelaat, zoals in het geval van het perceel aan Zuidzijde 125 te Goudriaan is gedaan.
2.12. De raad stelt zich op het standpunt dat het geval van [appellant sub 3] verschilt van de situatie op de locatie Zuidzijde 125 omdat voor het perceel Zuidzijde 125 onder het voorgaande plan een bouwaanvraag is ingediend ten behoeve van het realiseren van kleinschalige bedrijvigheid met bedrijfswoningen die is getoetst aan het toen geldende plan en daarvoor bouwvergunning is verleend.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad naar aanleiding van de bouwaanvraag voor het perceel Zuidzijde 125 tot een andere uitleg van voorschriften in het voorgaande plan is gekomen en bouwvergunning heeft verleend. Deze voorschriften waren ook van toepassing op het perceel van [appellant sub 3]. [appellant sub 3] heeft destijds een bouwaanvraag ingediend voor het realiseren van twee bedrijven op het perceel [locatie C]. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de raad naar voren gebracht dat een aanvraag voor het realiseren van twee bedrijven op het perceel [locatie C] - indien eenzelfde uitleg van de voorschriften uit het voorgaande plan zou zijn gehanteerd als in het geval van Zuidzijde 125 - voor inwilliging in aanmerking komt. Indien deze bouwaanvraag zou zijn ingewilligd zou onder het plan het realiseren van een tweede bedrijfswoning mogelijk zijn.
2.13. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende gemotiveerd waarom het geval aan [locatie C] niet overeenstemt met de situatie aan Zuidzijde 125 en waarom de onder het vorige regime al bestaande mogelijkheden en wensen - ook in het geval van [appellant sub 3] - niet positief zijn bestemd.
2.14. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van de gronden aan [locatie C] te Goudriaan niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 3] is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb in zoverre te worden vernietigd.
Beroep Bevazet B.V. en anderen
Brandwijksedijk 22a te Brandwijk
2.15. Bevazet B.V. en anderen kunnen zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Wonen" met de aanduiding "maximum aantal wooneenheden 2" ter plaatse van de gronden aan de Brandwijksedijk 22a te Brandwijk. Zij betogen daartoe dat er gelet op de aanduiding maximaal twee wooneenheden kunnen worden gerealiseerd terwijl zij meerdere twee-onder-een kap woningen wensen te realiseren en het college van burgemeester en wethouders bij brief van 24 april 2007 ook heeft toegezegd medewerking te verlenen aan de realisering van vier woningen type twee-onder-een-kap. In de reactienota zienswijzen is weliswaar aangegeven dat er een ruimtelijke onderbouwing is vereist met de daarvoor benodigde onderzoeken en dat, nu deze ontbreekt, niet wordt overgegaan tot het opnemen van de bestemming "W4", maar de raad gaat er daarbij, aldus Bevazet B.V. en anderen, aan voorbij dat voor opname van een dergelijke bestemming in een bestemmingsplan - anders dan bij een projectbesluit - geen ruimtelijke onderbouwing noodzakelijk is. De raad had, aldus Bevazet B.V. en anderen, zelf onderzoek moeten doen.
2.15.1. Ingevolge artikel 19.2.3 van de planregels is op gronden met de bestemming "Wonen" per aangeduid bestemmingsvlak maximaal één woning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" maximaal het aangegeven aantal wooneenheden is toegestaan. Gelet op de aanduiding "maximum aantal wooneenheden 2" zijn ter plaatse maximaal 2 wooneenheden mogelijk.
2.15.2. In een brief van 24 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders aangegeven dat zij in principe medewerking wensen te verlenen aan de realisatie van vier woningen type twee-onder-een-kap op het voorvermelde perceel. Hiervoor zal een vrijstellingsprocedure moeten worden gevolgd omdat de ontwikkeling zich niet verdraagt met het toenmalige plan.
2.15.3. Ter zitting heeft de raad onweersproken aangegeven dat Bevazet B.V. en anderen in het verleden geen bouwaanvraag hebben ingediend voor het realiseren van vier woningen type twee-onder-een-kap op het voorvermelde perceel maar een principeverzoek.
2.15.4. Uit de stukken is gebleken dat de raad het bouwvoornemen niet heeft meegenomen in het plan omdat besluitvorming omtrent vier woningen type twee-onder-een-kap op het voorvermelde perceel is aangehouden in verband met ontwikkelingen en plannen voor het perceel aan de Kerkweg 5. In verband met bedrijfsverplaatsing van het daargelegen bedrijf waren daar ook woningbouwplannen. De raad wilde tot afstemming komen op dit punt.
2.15.5. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid tot het aanhouden van besluitvorming in afwachting van de ontwikkelingen op het perceel Kerkweg 5 kunnen besluiten. Het betoog faalt.
2.15.6. Overigens is inmiddels - na het vaststellen van het bestemmingsplan - vast komen te staan dat de bedrijfsverplaatsing op het perceel Kerkweg 5 niet doorgaat. In het verweerschrift en op de zitting heeft de raad aangegeven dat na afloop van het mediationtraject met omwonenden aan het verzoek betreffende de woningen verder gehoor zal worden gegeven. Bezien zal worden of het initiatief na onderzoek kan worden meegenomen bij de eerste herziening van dit bestemmingsplan, aldus de raad.
2.15.7. Voorts betogen Bevazet B.V. en anderen dat aan het plandeel met de bestemming "Wonen" met de aanduiding "maximum aantal wooneenheden 2" ter plaatse van de gronden aan de Brandwijksedijk 22a te Brandwijk ten onrechte niet de aanduiding "logies/ontbijt" is toegekend, waartoe reeds in maart 2005 een verzoek is ingediend. De raad heeft niet aangegeven waarom hiertoe niet is overgegaan zodat de motivering van het vaststellingsbesluit op dit punt tekort schiet.
2.15.8. In de reactienota zienswijzen heeft de raad aangeven dat op het in 2005 gedane verzoek niet is beslist en wijst de raad op de mogelijkheid om via ontheffing een aan huis gebonden bedrijf toe te staan, waaronder een bed & breakfast kan worden begrepen.
2.15.9. Ingevolge artikel 19.1, lid 19.1.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor niet-woonfuncties als bedoeld in artikel 19.1.2 onder b van de planregels waaronder de aanduiding "bed & breakfast" is opgenomen. Het adres Brandwijksedijk 22a te Brandwijk is niet vermeld in de staat van niet-woonfuncties als opgenomen in evenvermeld artikelonderdeel.
Ingevolge artikel 19.5, lid 19.5.1, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 19.1.2 onder a en b voor het toestaan van een aan huis gebonden bedrijf, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan:
2.16. Ten aanzien van de wens om te komen tot een positieve bestemming voor genoemd gebruik, stelt de Afdeling voorop dat als het om het voortzetten van bestaand legaal gebruik gaat, dat gebruik niet afhankelijk kan worden gesteld van het verkrijgen van een ontheffing. Daargelaten of de activiteiten onder het voorgaande regime konden plaatsvinden, stelt de Afdeling vast dat het voornemen bestaat om de nog te bouwen woningen waarvoor nog geen vergunning is verleend als zodanig, te weten als woning, te gaan gebruiken. Als de woningen gebouwd gaan worden staat daarmee niet vast dat mogelijke toekomstige gebruikers van de woningen deze willen gaan gebruiken voor logies/ontbijt. Gelet hierop acht de Afdeling het uitgangspunt van de raad om activiteiten onder omstandigheden mogelijk te maken door middel van ontheffing en niet bij recht niet onredelijk. Dat in 2005 al een daartoe strekkend verzoek is ingediend, maakt dit niet anders. Het betoog faalt.
2.17. Bevazet B.V. en anderen betogen dat onduidelijk is of de toegezegde wijziging van het parkeerterrein aan de Brandwijksedijk op de plankaart is ingetekend. Het vaststellingsbesluit is op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
2.17.1. In de reactienota zienswijzen heeft de raad aangegeven dat de toegestane uitrit en parkeervoorzieningen op de verbeelding worden opgenomen. In het verweerschrift heeft de raad aangegeven dat per abuis is vermeld dat het gaat om een perceel aan de Brandwijksedijk en dat is gedoeld op ontsluiting van een ander perceel. Ten aanzien van de ontsluiting op het perceel aan de Brandwijksedijk 22a wenst de raad een definitief standpunt in te nemen tegelijk met de bouwplannen omtrent de woningen. Dit standpunt komt de Afdeling niet onredelijk voor. Het betoog faalt.
2.18. In hetgeen Bevazet B.V. en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Wonen" met de aanduiding "maximum aantal wooneenheden 2" ter plaatse van de gronden aan de Brandwijksedijk 22a te Brandwijk strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van Bevazet B.V. en anderen is in zoverre ongegrond.
2.19. Bevazet B.V. en anderen betogen dat het bouwvlak op het perceel Kerkweg 5 ten onrechte is verkleind ten opzichte van het ontwerpplan waardoor een bedrijfsuitbreiding niet meer mogelijk is. Een bedrijfsverplaatsing is nog helemaal niet zeker.
2.19.1. In de reactienota zienswijzen heeft de raad aangegeven dat Bevazet B.V. en anderen in gesprek zijn met het gemeentebestuur over een bedrijfsverplaatsing. Om deze periode te overbruggen is het gemeentebestuur met Bevazet B.V. en anderen in gesprek om tijdelijk een bedrijfsuitbreiding toe te staan op de huidige locatie. In het ontwerp bestemmingsplan is de uitbreiding vertaald met een uitbreiding van het bouwvlak op het perceel. Gezien het tijdelijke karakter van de uitbreiding is de permanente status van een bouwvlak niet gewenst en zal hiervoor buitenplans een tijdelijke ontheffingsprocedure moeten worden doorlopen. Het bouwvlak zal daarom worden hersteld conform het voorgaande plan en het voorontwerp, aldus de reactienota.
2.19.2. Ten aanzien van de wens om te komen tot een positieve bestemming voor de toekomstige bedrijfsuitbreiding overweegt de Afdeling dat er ten tijde van het vaststellen van het plan overleg was over bedrijfsverplaatsing naar een ander terrein. Gelet hierop lag het ook niet voor de hand in het plan medewerking te verlenen aan de bedrijfsuitbreiding. Onder deze omstandigheden acht de Afdeling het standpunt van de raad om dit mogelijk te maken met een (tijdelijke) ontheffingsprocedure niet onredelijk. Dit betoog faalt.
2.20. Bevazet B.V. en anderen betogen dat ten onrechte geen woonbestemming is toegekend aan de als kantoor in gebruik zijnde woning aan de Kerkweg 5 terwijl men de woning weer volledig als woning (voor de verhuur) wil gaan gebruiken. Het gebruik van de woning als kantoor heeft een tijdelijk karakter gehad zodat het perceel de bestemming "Wonen" dient te behouden.
2.20.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het gebruik van het perceel al geruime tijd niet meer in overeenstemming is met de vigerende bestemming. Omdat in de loop van de jaren de bedrijfsactiviteiten de overhand hebben gekregen, is de raad van oordeel dat de bestemming "Bedrijf" de meest passende bestemming is. De combinatie van bedrijfsactiviteiten met woning niet zijnde bedrijfswoning is niet toelaatbaar vanwege de zeer geringe afstand tussen het bedrijf en de woning, aldus de raad.
2.20.2. De Afdeling stelt voorop dat gelet op artikel 4.2.1 van de planregels een bedrijfswoning ter plaatse mogelijk is omdat op het perceel niet de aanduiding"bedrijfswoning uitgesloten (-bw)" rust.
2.20.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich gelet op het bestaande gebruik van het perceel voor overwegend bedrijfsdoeleinden, het huidige gebruik van de woning als kantoor en de mogelijkheid om de woning als bedrijfswoning in gebruik te nemen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestemming "Bedrijf" de meest passende bestemming is. Het betoog faalt.
2.21. Bevazet B.V. en anderen kunnen zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - verkoop kleding en tenten (sb-vkt)" ter plaatse van de gronden aan de Kerkweg 5. Zij betogen dat deze bestemming te beperkt en te specifiek is en niet in overeenstemming is met de bedrijfsvoering. Zij stellen dat het bedrijf ruim 25 jaar is gevestigd aan de Kerkweg 5 en dat de activiteiten bestaan uit verkoop van textiel, campingartikelen, gas en kleinmeubelen. Daarnaast willen zij ook andere artikelen zoals lifestyle/landleven artikelen gaan verkopen, die ingevolge het vorige plan ook waren toegestaan. Ook is ten onrechte niet voorzien in de mogelijkheid om caravans en tuimmeubelen te verkopen en buiten uit te stallen.
2.21.1. Ingevolge artikel 4.1.1. onder b van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor niet-agrarische bedrijven, conform de Staat van niet-agrarische bedrijven als opgenomen in 4.1.2 onder d.
In artikel 4.1.2 onder d van de planregels is voor het adres Kerkweg 5 aangegeven dat de toegestane niet-agrarische nevenactiviteiten betreffen, te weten de verkoop van kleding, kampeerartikelen en tenten, waarbij uitsluitend gedurende de periode vanaf 1 maart tot 1 oktober buitenpandige uitstalling en buitenpandige verkoop van tenten plaatsvindt.
2.21.2. Bevazet B.V. en anderen hebben hun betoog dat betrekking heeft op de verkoop en het uitstallen van caravans ter zitting ingetrokken.
2.21.3. In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad erkend dat met de in het bestemmingsplan opgenomen aanduiding ten onrechte niet de mogelijkheid is geboden om meubels en woningtextiel te verkopen en dat hij ook aan de wens tot het opnemen van de overige gewenste activiteiten -behoudens de verkoop van caravans - tegemoet wenst te komen. De Afdeling leidt hieruit af dat de raad het bestreden plandeel in deze formulering niet heeft beoogd.
2.21.4. In hetgeen Bevazet B.V. en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - verkoop kleding en tenten (sb-vkt)" voor zover dat betrekking heeft op de gronden aan Kerkweg 5 te Brandwijk, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van Bevazet B.V. en anderen is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
2.22. Bevazet B.V. en anderen betogen dat ingevolge artikel 4.1.2 van de planregels de bebouwingsoppervlakte op het perceel Kerkweg 5 maximaal 1392 m² bedraagt. Dit is te laag omdat hieronder ook de woning valt en niet de totale bedrijfsoppervlakte.
2.22.1. Ingevolge artikel 4.1, lid 4.1.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor niet-agrarische bedrijven, conform de Staat van niet-agrarische bedrijven als opgenomen in artikel 4.1.2, onder d, van de planregels. In laatstgenoemd artikelonderdeel is voor Kerkweg 5 opgenomen dat de vloeroppervlakte van het gevestigde bedrijf 1392 m² zal bedragen.
2.22.2. In het verweerschrift heeft de raad aangegeven dat is beoogd om met de vloeroppervlakte van 1392 m² de totale bedrijfsoppervlakte en woning in aanmerking te nemen en dat de vloeroppervlakte alsnog - na meting ter plaatse - zal worden aangepast. Nu de raad de huidige vloeroppervlakte niet heeft beoogd, moet worden geoordeeld dat de Staat van niet-agrarische bedrijven als opgenomen in artikel 4.1.2, onder d, van de planregels voor zover die betrekking heeft op de vloeroppervlakte voor Kerkweg 5, is genomen in strijd met de bij het nemen van een besluit op grond van artikel 3:2 van de Awb te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van Bevazet B.V. en anderen is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
2.23. Bevazet B.V. en anderen kunnen zich niet verenigen met de bestemming "Bedrijf" met de aanduidingen "opslag (op)" en "bedrijfswoning uitgesloten (-bw)" ter plaatse van de gronden aan de Brandwijksedijk 3a. Zij achten deze bestemming te beperkt aangezien de wens bestaat om de verdieping van het pand aan de voorzijde voor wonen te bestemmen en de achterzijde voor kantoor. Zij wijzen op boerderijen in de gemeente die op dezelfde wijze zijn gesplitst.
2.24. Gelet op de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten (-bw)" en het bepaalde in artikel 4.2.1 van de planregels is op het perceel geen bedrijfswoning mogelijk.
2.25. De raad heeft bij het toekennen van de bestemming "Bedrijf" met de aanduidingen "opslag (op)" en "bedrijfswoning uitgesloten (-bw)" als uitgangspunt gehanteerd dat de bestaande gebruiksmogelijkheden in stand dienen te worden gehouden. De voorheen geldende bestemming was "Garages en bergplaatsen". Een woning was hierbij niet toegestaan. De raad wenst niet mee te werken aan een bedrijfswoning omdat het in strijd met het provinciale beleid "Regels voor ruimte" is om een nieuwe bedrijfswoning toe te staan bij niet-agrarische bedrijven. Splitsing van een voormalige boerderij vindt alleen plaats ten behoeve van instandhouding van cultuurhistorische waarden van de boerderij en zal gepaard moeten gaan met sloop. Op het perceel is geen sprake van een voormalige boerderij. Naar het oordeel van de Afdeling kan gelet op de motivering van de raad niet staande worden gehouden dat de raad niet in redelijkheid tot de bestemming heeft kunnen komen. Het betoog faalt.
2.26. De conclusie is dat hetgeen Bevazet B.V. en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Bedrijf" met de aanduidingen "bedrijfswoning uitgesloten (-bw)" en "opslag (op)" ter plaatse van de Brandwijksedijk 3a strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.27. Bevazet B.V. en anderen kunnen zich niet verenigen met de aanduiding "cultuurhistorische waarden (cw)" die is toegekend aan het pand aan de Gijbelandsedijk 11. Hij voert aan dat de aanduiding ten onrechte is toegekend omdat het pand geen rijksmonument of gemeentelijk monument zou zijn.
2.27.1. In hoofdstuk 5.1.1 van de plantoelichting is aangegeven dat alle panden die in 2000 zijn geïnventariseerd door de gemeente en een minimale score zes hebben gekregen in het bestemmingsplan zijn aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Deze panden komen in aanmerking voor de aanwijzing als gemeentelijk monument.
2.27.2. Aan het perceel is de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 19.1., lid 19.1.1., aanhef en onder f, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor behoud, beheer en herstel van de cultuurhistorische waarden van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden".
2.27.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad gelet op de uiterlijke kenmerken van het pand aan de Gijbelandsedijk 11 dit pand in redelijkheid de aanduiding "cw" kunnen toekennen en zich daarbij kunnen baseren op de inventarisatie van cultuurhistorisch waardevolle panden die in 2000 heeft plaatsgevonden. Het al dan niet zijn van rijks- of gemeentelijk monument is daarbij niet doorslaggevend.
2.28. De conclusie is dat hetgeen Bevazet B.V. en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanduiding "cw" aan de woning aan de Gijbelandsedijk 11 strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Beroep [appellante sub 5]
2.29. [appellante sub 5] heeft haar beroepsgrond die betrekking heeft op het perceel Zuidzijde 131 ter zitting ingetrokken.
2.30. [appellante sub 5] betoogt dat in de oppervlakte die is vermeld in de Staat van agrarische bedrijven ten onrechte een uitbreiding van de op het perceel aanwezige bedrijfsloods met een kantoorruimte van ongeveer 200 m² en een berging aan [locatie D] niet in aanmerking zijn genomen.
2.30.1. In de staat van niet-agrarische bedrijven die is opgenomen in artikel 4.1.2, onder d, van de planregels is bepaald dat op de gronden aan [locatie D] te Goudriaan uitsluitend is toegestaan een transportbedrijf met een vloeroppervlakte van 967 m².
2.31. In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad aangegeven dat zowel de uitbreiding van de bedrijfsloods met een kantoorruimte als de berging in de eerste herziening van het bestemmingsplan positief zullen worden bestemd.
2.32. Vast staat dat bij de vloeroppervlakte van 967 m² rekening is gehouden met de aanwezige bebouwing, een logistiek centrum en een woning met garage. De uitbreiding van kantoorruimte en de berging waar [appellante sub 5] op doelen is niet in aanmerking genomen.
2.33. Ten aanzien van het perceel aan [locatie D] is op 12 februari 2009 - dus voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan - een binnenplanse vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor de uitbreiding van de op het perceel aanwezige bedrijfsloods met een kantoorruimte.
2.34. Bij beslissing op bezwaar van 23 juni 2010 is vast komen te staan dat de bouwvergunning voor een berging op het perceel aan [locatie D] vóór het vaststellen van het plan van rechtswege op 10 november 2009 is verleend.
2.34.1. Ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan waren er bouwvergunningen verleend (deels van rechtswege) ten behoeve van het realiseren van een uitbreiding van de op het perceel aanwezige bedrijfsloods met een kantoorruimte en een berging op het perceel aan [locatie D]. De raad heeft aangegeven tegemoet te willen komen aan de wens om de oppervlakte hiervan mee te nemen in de vloeroppervlakte.
2.34.2. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de Staat van niet-agrarische bedrijven als opgenomen in artikel 4.1.2, onder d, van de planregels voor zover deze betrekking heeft op de vloeroppervlakte van 967 m² voor het adres aan [locatie D] te Goudriaan, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellante sub 5] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
Als gevolg van deze vernietiging geldt geen vloeroppervlakte meer voor het perceel aan [locatie D]. Teneinde deze situatie te ondervangen voor de periode waarin de raad ter zake van deze aanduiding opnieuw in de zaak dient te voorzien met inachtneming van deze uitspraak, ziet de Afdeling aanleiding de in de beslissing aan te geven voorlopige voorziening te treffen.
Beroep van [appellant sub 6] en de stichting Mooi Goudriaan
2.35. De stichting Mooi Goudriaan heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
2.36. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, regels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
2.37. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
2.38. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep van de stichting Mooi Goudriaan is niet-ontvankelijk.
2.39. Ingevolge artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling va een bestemmingsplan.
2.40. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.41. Het beroep van [appellant sub 6] richt zich tegen onder meer de plandelen ter plaatse van Zuidzijde 129 en 131, Zuidzijde 125, [locatie D].
2.42. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 6] voor zover gericht tegen deze plandelen gelet op de afstand en het ontbreken van zicht op de percelen niet-ontvankelijk is.
2.43. Niet in geschil is dat het perceel van [appellant sub 6], die woont op [locatie E], zich op afstanden van minimaal 160 meter van de desbetreffende gronden bevindt en [appellant sub 6] vanuit zijn woning geen zicht heeft op de genoemde plandelen. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt zijn de afstanden te groot om in zoverre een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts heeft [appellant sub 6] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van [appellant sub 6] rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.
2.44. De conclusie is dat [appellant sub 6] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2 , eerste lid, van de Awb voor zover dat betrekking heeft op de plandelen ter plaatse van Zuidzijde 129 en 131, Zuidzijde 125, [locatie D] en dat hij daartegen ingevolge artikel 8:2, eerste lid, van de Wro geen beroep kan instellen. Het beroep van [appellant sub 6] is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.45. [appellant sub 6] betoogt dat het vastgestelde plan onoverzichtelijk en onduidelijk is. Hij betoogt dat de agrarische bebouwing in het plan had moeten worden aangegeven. Voorts is aan diverse planonderdelen de bestemming "Bedrijf" toegekend, terwijl deze bestemming daar vroeger niet op lag. Ditzelfde geldt voor de bestemming "Wonen". Voorts is de kleur van de bestemming "Bedrijf" onduidelijk.
2.45.1. De raad heeft er terecht op gewezen dat voor het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen de Wro eisen stelt ten aanzien van de opmaak en de benaming van bestemmingen en aanduidingen en dat ook het kleurgebruik hiermee is geregeld. De begrenzing waarbinnen bebouwing wordt toegestaan is weergegeven door de aanduiding "bouwvlak", te zien als de vetgedrukte zwarte omlijning. De kadastrale ondergrond dient als hulpmiddel bij het oriënteren en het bepalen van de bestemmingsvlakken en bouwvlakken. De ondergrond heeft geen juridische status. De paarse en gele vlakken hebben betrekking op respectievelijk de bestemming "Bedrijf" en "Wonen". De raad heeft er ten slotte terecht op gewezen dat er in de loop der jaren veranderingen in gebruik hebben plaatsgevonden, die in het vastgestelde plan zijn verwerkt hetgeen het verschil verklaart ten opzichte van het voorgaande plan. Het betoog faalt.
2.46. Het betoog van [appellant sub 6] dat zienswijzen van burgers alleen ter kennisgeving worden aangenomen, faalt. In de reactienota zienswijzen is uitvoerig op de zienswijzen ingegaan en het plan heeft naar aanleiding van zienswijzen, ook van [appellant sub 6], wijzigingen ondergaan.
2.47. [appellant sub 6] betoogt dat er eerst naar aanleiding van het samengaan met de andere gemeenten een bestemmingsplan had moeten worden vastgesteld.
2.47.1. [appellant sub 6] doelt hiermee op het samengaan van de gemeenten Graafstroom, Liesveld en Nieuw-Lekkerland. Deze gemeenten zullen op 1 januari 2013 opgaan in de gemeente Molenwaard.
2.47.2. De raad heeft toegelicht dat de bestemmingsplanprocedure inmiddels zo ver was gevorderd dat het niet doelmatig was om het gehele traject uit te stellen en/of opnieuw te doen. Het vorige plan dateert uit 1992 en was, aldus de raad, aan herziening toe, hetgeen ook besloten ligt in de Wro omdat een plan eens in de 10 jaar herzien moet worden. De Afdeling acht dit uitgangspunt niet onjuist. Het betoog faalt.
2.48. [appellant sub 6] betoogt dat is verzocht om voor nieuwe gebouwen in het buitengebied een bouwhoogte op te nemen van 7 meter. Hij verzoekt dit desnoods alleen voor Goudriaan te doen, omdat dit een afwijkend karakter heeft ten opzichte van de andere dorpen in de gemeente.
2.48.1. De raad wenst vast te houden aan een bouwhoogte van 10 meter ook om grondeigenaren niet in hun (bestaande) gebruiksmogelijkheden te schaden. In het voorgaande plan werd voor bedrijfsgebouwen en dienstwoningen op een perceel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" ook al een bouwhoogte van 10 meter gehanteerd, aldus de raad.
2.48.2. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. Het betoog faalt.
2.49. [appellant sub 6] betoogt dat de bedrijvenlijst behorende bij het bestemmingsplan steeds wordt aangepast om niet passende bedrijven toe te staan.
2.49.1. [appellant sub 6] heeft deze stelling niet onderbouwd. Het betoog mist feitelijke grondslag.
2.50. [appellant sub 6] betoogt dat woonheuvels, terpen en donken onvoldoende zijn beschermd, terwijl de provincie deze als cultuurhistorisch heeft aangeduid.
2.50.1. Dit betoog faalt. Op de plankaart zijn beschermde archeologische monumenten, beschermde monumenten, oudheidkundig waardevolle bebouwing en archeologische vindplaatsen aangegeven. Het gehele agrarische gebied is bestemd als agrarisch met waarden. Op de verbeelding zijn de gronden met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" en aanduiding "archeologische waarden" aangegeven. De vindplaatsen van zeer hoge archeologische waarde zoals aangeduid in paragraaf 3.4 van de plantoelichting zoals woonheuvels, terpen en donken zijn aangeduid als "archeologische waarden" en vinden uit dien hoofde bescherming.
2.51. [appellant sub 6] betoogt dat een overzicht van de met de aanduiding "cultuurhistorische waarden (cw)" aangeduide panden ontbreekt. Hierdoor zijn volgens [appellant sub 6] alle gemeentelijke monumenten veranderd in panden met de aanduiding "cw", hetgeen zou duiden op een mindere waardering.
2.52. In hoofdstuk 5.1.1 van de plantoelichting is aangegeven dat alle panden die in 2000 zijn geïnventariseerd door de gemeente en een minimale score zes hebben gekregen in het bestemmingsplan zijn aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Deze panden komen in aanmerking voor aanwijzing als gemeentelijk monument.
2.53. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid de aanduiding "cw" aan bedoelde panden kunnen toekennen en zich daarbij kunnen baseren op de inventarisatie die in 2000 heeft plaatsgevonden van cultuurhistorisch waardevolle panden. Het al dan niet rijks- of gemeentelijk monument zijn is daarbij niet doorslaggevend geweest. Het ontbreken van een lijst met alle met "cw" aangeduide panden kan niet tot het oordeel leiden dat de aanduiding zich niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht. In het verweerschrift heeft de raad overigens aangegeven bereid te zijn om bij een eerste herziening van het plan aan de wens van [appellant sub 6] te voldoen om een overzicht op te nemen. Het betoog faalt.
2.54. [appellant sub 6] betoogt dat een deel van zijn perceel aan de [locatie E] ten onrechte is bestemd met "Agrarisch met waarden". Hij betoogt dat dit deel van het perceel ook de bestemming "Wonen" moet worden toegekend. [appellant sub 6] betoogt dat door de bestemming van de uitrit en de bruggen een verkeerde eigendomsverhouding wordt verbeeld.
2.54.1. Anders dan [appellant sub 6] betoogt betekent het feit dat de bruggen binnen de bestemming "Water" vallen niet dat deze niet in eigendom van [appellant sub 6] zijn. De voor "Water" bestemde gronden zijn bestemd voor de wateraanvoer, waterafvoer en waterberging, met daarbij behorende voorzieningen als waterhuishoudkundige kunstwerken, bruggen en andere waterstaatskenmerken. In het plan is aan uitritten de bestemming "Verkeer" toegekend. Dit betekent niet dat deze niet in eigendom van [appellant sub 6] kunnen zijn. Dit betoog faalt.
2.54.2. In het verweerschrift en op de zitting heeft de raad erkend dat [appellant sub 6] terecht heeft betoogd dat aan een gedeelte van zijn perceel aan de [locatie E] ten onrechte de bestemming "Agrarisch met waarden" is toegekend. Dit gedeelte van het perceel zou bestemd moeten zijn met "Wonen" zonder bouwvlak. De raad heeft niet beoogd om aan het gehele perceel [locatie E] de bestemming "Agrarisch met waarden" toe te kennen.
2.54.3. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" ter plaatse van de gronden aan de [locatie E] te Goudriaan in strijd is met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 6] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
2.55. [appellant sub 6] betoogt dat het opnemen van de aanduiding "parkeerterrein (p)" bijvoorbeeld op Zuidzijde 121 is aangebracht zonder de bewoners te informeren. Deze aanduiding staat het parkeren van twee vrachtwagens toe, hetgeen het uitoefenen van een transportbedrijf met zich meebrengt en een dergelijk bedrijf staat het bestemmingsplan niet toe.
2.56. Aan de gronden van het perceel Zuidzijde 121 is de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 19.4, lid 19.4.1, aanhef en onder g, van de planregels, geldt als strijdig met de bestemming gebruik van gronden en of opstallen in ieder geval het parkeren van vrachtwagens met uitzondering van het bepaalde in 19.1.2 onder c.
Ingevolge artikel 19.1, lid 19.1.2., onder c, is het uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" toegestaan dat vrachtwagens worden geparkeerd en maximaal 2 vrachtwagens per aanduiding.
Ingevolge artikel 19.1, lid 19.1.2, aanhef en onder a is een aan huis gebonden beroep binnen de bestemming mogelijk mits gezien de aard, omvang en intensiteit passend binnen de woonfunctie.
2.57. De raad heeft in het verweerschrift aangegeven dat aan enkele bestaande kleinschalige transportbedrijven aan huis de aanduiding "parkeerterrein" is toegekend en daarmee het parkeren van twee vrachtwagens in principe is toegestaan. In die gevallen waarbij er een vergunning is verstrekt om te parkeren aan de Polderweg-oost te Molenaarsgraaf is geen aanduiding "parkeerterrein" toegekend. Nieuwvestiging van transportbedrijven is niet toegestaan.
2.58. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid het bestaande transportbedrijf aan de Zuidzijde 121 positief bestemd. Het betoog faalt.
2.59. [appellant sub 6] betoogt dat de bestemming "Wonen" die is toegekend aan het perceel Zuidzijde 121 niet overeenkomstig de feitelijke situatie is omdat er een agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend en niet meer van hobbymatig gebruik kan worden gesproken. De bestemming "Agrarisch met waarden" zou meer op zijn plaats zijn.
2.59.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Wonen" passend is en overeenkomstig het feitelijk gebruik van het perceel. Uit de gegevens van de omgevingsdienst Zuid-Holland blijkt, aldus de raad, niet dat ter plaatse een agrarisch bedrijf is gevestigd. Inmiddels is er voor het perceel ook een verzoek om woningsplitsing aangevraagd hetgeen duidt op gebruik als woning.
2.59.2. [appellant sub 6] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het perceel niet overeenkomstig het feitelijk bestaande gebruik is bestemd. Het betoog faalt.
2.60. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel Zuidzijde 121 strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.61. [appellant sub 6] betoogt dat aan de gronden ter plaatse van Zuidzijde 122 ten onrechte de aanduiding "5" is toegekend. Deze maatvoering zou volgens [appellant sub 6] niet correct zijn.
2.62. Blijkens de plankaart gaat het hier om de aanduiding voor de maximale goothoogte.
2.63. De raad stelt zich op het standpunt dat deze goothoogte passend is en is overgenomen uit het voorgaande plan.
2.64. De Afdeling acht de goothoogte niet onaanvaardbaar. Het betoog faalt.
2.65. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanduiding "5" toegekend aan Zuidzijde 122 strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.66. Voor zover de raad ter vervanging van de planonderdelen die worden vernietigd een nieuw besluit neemt, overweegt de Afdeling dat dit niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb behoeft te worden voorbereid.
2.67. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2], [appellant sub 3], Bevazet B.V. en anderen en [appellante sub 5] in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 6] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de stichting Stichting Mooi Goudriaan geheel en [appellant sub 6] voor zover dat betrekking heeft op de plandelen ter plaatse van Zuidzijde 129 en 131, Zuidzijde 125, [locatie D] niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellante sub 5] geheel gegrond en het beroep van [appellant sub 6] (voor zover ontvankelijk) en van Bevazet B.V. en anderen gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Graafstroom van 25 januari 2010 voor zover dat ziet op:
a. het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" dat is toegekend aan de gronden tegenover [locatie A] te Oud-Alblas ter plaatse van de bestaande paardenschuur;
b. het plandeel met de bestemming "Horeca" met de aanduidingen "tr", "bw" en "sh-c" ter plaatse van de gronden aan de Graafdijk-west 38, 39 en 40 te Molenaarsgraaf;
c. artikel 9, lid 9.1.1., van de planregels;
d. artikel 9.5 van de planregels;
e. het plandeel met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van de gronden aan de [locatie C] te Goudriaan;
f. het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - verkoop kleding en tenten (sb-vkt)" voor zover dat betrekking heeft op de gronden aan Kerkweg 5 te Brandwijk;
g. de Staat van niet-agrarische bedrijven als opgenomen in artikel 4.1.2, onder d, van de planregels voor zover deze betrekking heeft op de vloeroppervlakte van 967 m² dat is opgenomen voor het adres aan [locatie D];
h. het plandeel met de bestemmingen "Agrarisch met waarden" dat is toegekend aan de gronden aan de [locatie E] te Goudriaan;
IV. draagt de raad van de gemeente Graafstroom op om binnen 6 maanden na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw plan vast te stellen voor zover nodig ter vervanging van de vernietigde plandelen;
V. treft de voorlopige voorzieningen dat artikel 4.1.2, onder d, van de planregels voor zover dat betrekking heeft op de vloeroppervlakte van 967 m² wordt geacht te zijn vastgesteld;
VI. bepaalt dat de onder V. opgenomen voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van een plan waarin opnieuw wordt voorzien in deze vloeroppervlaktemaat;
VII. verklaart het beroep van Bevazet B.V. en anderen en van [appellant sub 6] (voor zover ontvankelijk) voor het overige ongegrond;
VIII. veroordeelt de raad van de gemeente Graafstroom tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van zijn beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 25,71 (zegge: vijfentwintig euro eenenzeventig), tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van zijn beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 899,71 (zegge: achthonderdnegenennegentig euro eenenzeventig), waarvan een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, tot vergoeding van bij [appellante sub 5] in verband met de behandeling van zijn beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en tot vergoeding van bij Bevazet B.V. en anderen in verband met de behandeling van zijn beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de raad van de gemeente Graafstroom aan [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] het door ieder van hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt en aan [appellante sub 5], [appellant sub 6] en Bevazet B.V. en anderen het door ieder van hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2012