ECLI:NL:RVS:2012:BV5541

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200168/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de werkelijke woonplaats van een gemeenteraadslid in Weesp

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 februari 2012 uitspraak gedaan over het beroep van S. Rahmouni tegen een besluit van de raad van de gemeente Weesp. De voorzitter van de raad had Rahmouni op 1 november 2011 gewaarschuwd dat hij niet voldeed aan de vereisten voor het lidmaatschap van de raad, omdat hij niet langer ingezetene zou zijn van de gemeente Weesp. De raad heeft op 14 november 2011 een oordeel uitgesproken over deze waarschuwing, die aan Rahmouni op 28 november 2011 bekend is gemaakt. Rahmouni heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Unger.

Tijdens de zitting op 30 januari 2012 zijn zowel Rahmouni als de vertegenwoordigers van de raad en de Kiesraad verschenen. De raad heeft zijn oordeel gebaseerd op een rapport van Hoffman Bedrijfsrecherche B.V., waarin observaties zijn gedaan van Rahmouni's verblijf op verschillende adressen. De raad concludeerde dat Rahmouni, ondanks zijn inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie van Weesp, in de betrokken periode niet zijn werkelijke woonplaats in Weesp had. Rahmouni betoogde dat de raad niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet langer in Weesp woonde en voerde aan dat zijn verblijf in Hilversum tijdelijk was.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat Rahmouni in de betrokken periode niet zijn werkelijke woonplaats in Weesp had. De door Rahmouni overgelegde stukken en verklaringen werden niet als voldoende bewijs gezien om zijn betoog te onderbouwen. De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke situatie bij het vaststellen van de werkelijke woonplaats van een gemeenteraadslid.

Uitspraak

201200168/1/A2
Datum uitspraak: 15 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
S. Rahmouni
en
de raad van de gemeente Weesp,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 1 november 2011 heeft de voorzitter van de raad van de gemeente Weesp Rahmouni gewaarschuwd dat hij niet voldoet aan een vereiste voor het lidmaatschap van de raad.
De raad heeft over deze waarschuwing een oordeel uitgesproken op 14 november 2011, aan Rahmouni bekendgemaakt op 28 november 2011.
Tegen dit besluit heeft Rahmouni bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2012, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Kiesraad heeft inlichtingen verschaft.
Rahmouni heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2012, waar Rahmouni, in persoon en bijgestaan door mr. E. Unger, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.M.L. Schilder Spel, advocaat te Utrecht, en mr. A.C. Kaandorp, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de Kiesraad, vertegenwoordigd door mr. F. Arichi, werkzaam bij de Kiesraad, op de voet van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2 van de Gemeentewet wordt in deze wet onder ingezetenen verstaan: zij die hun werkelijke woonplaats in de gemeente hebben.
Ingevolge artikel 3 worden zij die als ingezetene met een adres zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente, voor de toepassing van deze wet, behoudens bewijs van het tegendeel, geacht werkelijke woonplaats te hebben in die gemeente.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, is voor het lidmaatschap van de raad vereist dat men ingezetene van de gemeente is.
Ingevolge artikel X 1, eerste lid, van de Kieswet houdt een lid van een vertegenwoordigend orgaan op lid te zijn, zodra onherroepelijk is komen vast te staan dat hij een van de vereisten voor het lidmaatschap niet bezit of dat hij een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult.
Ingevolge het tweede lid geeft de voorzitter van het vertegenwoordigend orgaan hiervan onverwijld kennis aan de voorzitter van het centraal stembureau.
Ingevolge artikel X 5, eerste lid, geeft een lid van de gemeenteraad, wanneer hij komt te verkeren in een van de gevallen, genoemd in het eerste lid van artikel X 1, hiervan kennis aan de raad, met vermelding van de reden.
Ingevolge het tweede lid waarschuwt de voorzitter van de raad de belanghebbende schriftelijk, indien de kennisgeving niet is gedaan en hij van oordeel is, dat een lid van de gemeenteraad verkeert in een van de gevallen, genoemd in het eerste lid van artikel X 1.
Ingevolge het derde lid staat het deze vrij de zaak uiterlijk op de achtste dag na de dagtekening van de in het tweede lid bedoelde waarschuwing aan het oordeel van de raad te onderwerpen.
Ingevolge artikel X 9, gelezen in samenhang met artikel D 9, kan een belanghebbende tegen een beschikking als bedoeld in X 5, derde lid, beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.2. Bij brief van 1 november 2011 heeft de voorzitter van de raad Rahmouni meegedeeld dat te zijner kennis is gekomen dat Rahmouni niet langer ingezetene is van de gemeente Weesp en daarvan geen kennisgeving aan de raad heeft gedaan en hem de waarschuwing bedoeld in artikel X 5, tweede lid, van de Kieswet gegeven, dat hij daarmee niet meer voldoet aan het in artikel 10, eerste lid, van de Gemeentewet neergelegde vereiste voor het lidmaatschap van de raad. Rahmouni heeft deze waarschuwing op de voet van artikel X 5, derde lid, van de Kieswet aan het oordeel van de raad onderworpen. De raad heeft bij het besluit van 14 november 2011 zijn oordeel gegeven.
2.3. Rahmouni betoogt dat de raad heeft miskend dat de voorzitter van de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet langer zijn werkelijke woonplaats in Weesp heeft. Daartoe voert hij aan dat de raad niet heeft toegelicht waarom geen waarde wordt gehecht aan de door hem gegeven uitleg met betrekking tot het geconstateerde verblijf in de woning aan de [locatie sub 1]. Hij moest per 1 april 2011 de woning aan de [locatie sub 2] verlaten vanwege de verhuizing van zijn broer en verbleef om die reden vanaf 1 april 2011 tijdelijk in het pand aan de [locatie sub 4] waar hij als rijinstructeur is gevestigd. Met ingang van 1 juni 2011 is hij verhuisd naar [locatie sub 3]. Voorts leeft hij duurzaam gescheiden van zijn vrouw. Door zijn onregelmatige werktijden als buschauffeur en rijinstructeur verbleef hij niet vaak op voormelde adressen in Weesp en in de periode dat de observaties zijn gedaan maakte een van zijn de kinderen een moeilijke fase door, waardoor hij veelvuldig in Hilversum verbleef, aldus Rahmouni.
2.3.1. Niet in geschil is dat Rahmouni ingeschreven staat in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) van de gemeente Weesp.
2.3.2. De raad heeft aan zijn oordeel het rapport van Hoffman Bedrijfsrecherche B.V. van 30 september 2011 ten grondslag gelegd.
In het rapport is vermeld dat de woning aan de [locatie sub 1] op 18 tot en met 21 en 26 april, 3, 23, 26, 27 en 31 mei, en 12, 14, 20, 22, 23 en 26 tot en met 28 september 2011 in de ochtend is geobserveerd. Bij die observaties is telkens geconstateerd dat Rahmouni die woning verliet. Voorts is in het rapport vermeld dat die woning op 7 juni 2011 in de middag is geobserveerd en dat Rahmouni die woning inging en na korte tijd de woning verliet met papieren in zijn hand. De woning aan de [locatie sub 2] is op 18 april 2011 geobserveerd en de woning aan de [locatie sub 3] is op 20, 22 en 23 september 2011 geobserveerd. Daarbij is Rahmouni niet aangetroffen. Uit onderzoek in het Kadaster is gebleken dat het appartement aan de [locatie sub 1] op naam van Rahmouni als eigenaar staat geregistreerd. Voorts is gebleken dat Rahmouni in gemeenschap van goederen is gehuwd met [echtgenote], die op dat adres woont.
2.3.3. Rahmouni heeft de in het rapport vermelde observaties niet weersproken, zodat mag worden aangenomen dat hij ten minste in de in het rapport vermelde nachten in Hilversum heeft verbleven. De raad heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit de omstandigheid dat er blijkens het rapport geen observaties in april, mei en september zijn geweest waarbij Rahmouni niet in Hilversum is gesignaleerd, kan worden afgeleid dat hij in die maanden voornamelijk op het adres [locatie sub 1] heeft overnacht. De door Rahmouni overgelegde stukken leiden niet tot een ander oordeel. Uit het huurcontract en de foto's kan weliswaar worden afgeleid dat hij vanaf 1 juni 2011 de woning aan de [locatie sub 3] huurde en dat die woning gemeubileerd was, maar daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat Rahmouni vanaf deze datum ook daadwerkelijk in die woning zijn verblijf had. Evenmin kan dit uit de door hem overgelegde verklaringen van zijn echtgenote, moeder, vader en stiefzuster worden afgeleid. De raad heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat, hoewel Rahmouni stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Weesp, hij in de betrokken periode niet zijn werkelijke woonplaats in Weesp had.
Aan de door Rahmouni gegeven verklaring voor zijn verblijf in Hilversum heeft de raad in de gegeven omstandigheden niet de betekenis hoeven toekennen die hij daaraan gehecht wil zien. Voor het vaststellen van de werkelijke woonplaats van Rahmouni is de feitelijke situatie zoals deze naar voormelde omstandigheden is beoordeeld van belang en zijn de gestelde redenen voor zijn verblijf in Hilversum en zijn bedoeling in Weesp zijn werkelijke woonplaats te hebben, niet van doorslaggevende betekenis.
2.3.4. Het betoog faalt.
2.4. De stelling van Rahmouni dat het onderzoek naar zijn werkelijke woonplaats een door oneigenlijke motieven ingegeven politiek besluit is, dat voortvloeit uit zijn kritische houding als raadslid, heeft hij niet met gegevens of bescheiden gestaafd. De Afdeling gaat daarom aan die stelling voorbij.
2.5. Rahmouni betoogt ten slotte tevergeefs dat de raad ten onrechte een eerder onderzoek naar zijn werkelijke woonplaats bij zijn besluit heeft betrokken, terwijl dat onderzoek geen onderdeel uitmaakt van de stukken die ten grondslag liggen aan de waarschuwing waarover de raad een oordeel heeft gegeven. Uit het oordeel van de raad, noch de waarschuwing en onderliggende stukken blijkt echter dat de raad dit onderzoek bij zijn oordeel heeft betrokken.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2012
362.