201105110/1/R1201105189/1/R1 en 201105370/1/R1.
Datum uitspraak: 22 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Zwartsluis, gemeente Zwartewaterland,,
1. de raad van de gemeente Zwartewaterland,
2. het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland,
verweerders.
Bij besluiten van 3 maart 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Zomerdijk" en het bestemmingsplan "Verruiming geluidzone bedrijventerrein Zwartsluis" vastgesteld.
Tegen deze besluiten heeft [appellant] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2011 onderscheidenlijk 4 mei 2011, beroep ingesteld.
Bij besluit van 22 maart 2011 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Verruiming geluidzone bedrijventerrein Zwartsluis".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2011, eveneens beroep ingesteld.
De raad en het college hebben ieder voor de gedingen waarin zij verweerder zijn, een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 13 januari 2012, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. D. Pool, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door A.J. Boers en M. Pot, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Het bestemmingsplan "Zomerdijk"
2.1. Het bestemmingsplan "Zomerdijk" heeft betrekking op het gemengde gebied ten noorden en ten zuiden van de Zomerdijk in Zwartsluis. Het plangebied heeft betrekking op het gebied tussen de provinciale weg N334 en het Meppelerdiep. Het bestemmingsplan "Zomerdijk" is grotendeels conserverend van aard.
2.2. Het beroep van [appellant] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bedrijfswoning" voor het perceel [locatie 1]. Hij betoogt dat zijn woning op het perceel [locatie 1] ten onrechte is bestemd als bedrijfswoning. [appellant] voert aan dat in 1962 een bouwvergunning is verleend voor de bouw van een burgerwoning en dat deze vergunning moet worden gezien als vrijstelling van het voorheen geldende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in onderdelen" (hierna: het voorheen geldende plan). Voorts betoogt hij dat voor de bouw van deze woning destijds een premie A subsidie is verleend en dat hij ten tijde van de koop van de woning met de toenmalige wethouder overeen is gekomen dat hij de woning zou kopen als burgerwoning. Ten slotte voert [appellant] aan dat op het perceel [locatie 1] geen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.
2.2.1. Blijkens de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan "Zomerdijk" is aan de gronden van het perceel [locatie 1] de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bedrijfswoning" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder h, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Zomerdijk" is op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" uitsluitend een bedrijfswoning toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning".
Ingevolge artikel 1, lid 1.16, moet onder een bedrijfswoning/dienstwoning worden verstaan een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
2.2.2. In het voorheen geldende plan, welk plan op 13 februari 1956 door de toenmalige raad van de gemeente Zwartsluis is vastgesteld en op 25 september 1956 door het college van gedeputeerde staten van Overijssel is goedgekeurd, was aan de gronden van het perceel [locatie 1] de bestemming "Handel en Nijverheid" toegekend.
Ingevolge artikel 9, eerste en vierde lid, van de planvoorschriften behorende bij het voorheen geldende plan mochten op gronden bestemd voor handel en nijverheid uitsluitend fabrieken, werkplaatsen, opslagloodsen en dergelijke worden opgericht en werd op deze gronden de bouw van ten hoogste twee dienstwoningen per bedrijf toegestaan.
2.2.3. Vast staat dat in het bestemmingsplan "Zomerdijk" het gebruik van de woning op het perceel [locatie 1] als burgerwoning niet wordt toegestaan. Voorts is niet in geschil dat het gebruik als burgerwoning in strijd was met het voorheen geldende plan. Het betoog van [appellant] dat uit de op 3 september 1962 verleende bouwvergunning voor de woning volgt dat deze is verleend voor het oprichten van een burgerwoning, zodat er sprake is van een vrijstelling van het voorheen geldende plan, faalt, omdat in de bouwvergunning slechts staat dat de bouwvergunning wordt verleend voor het bouwen van een woonhuis. Hieruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat de woning als burgerwoning zou worden gebruikt. Dat in de door [appellant] overgelegde bouwvergunning van 8 juni 1960 voor het perceel [locatie 2] expliciet staat dat deze vergunning is verleend voor het bouwen van een nieuwe bedrijfswoning maakt het voorgaande niet anders. Uit de enkele omstandigheid dat in een andere bouwvergunning het woord 'bedrijfswoning' wordt gebruik, kan niet worden afgeleid dat met het woord 'woonhuis' een burgerwoning wordt bedoeld. Voor zover [appellant] wijst op de verleende premie A subsidie ten behoeve van de bouw van de woning, overweegt de Afdeling dat in de beschikking van de toenmalige minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid van 27 april 1962 slechts staat dat de premie van f 2.780,- wordt verleend voor de bouw van een woning. In deze beschikking is niet aangegeven of dit ten behoeve van de bouw van een bedrijfs- of burgerwoning is.
Het bestemmingsplan "Zomerdijk" voorziet voorts in bedrijvigheid in milieucategorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten binnen een afstand van ongeveer 10 m van de woning op het perceel [locatie 1]. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het omzetten van de bedrijfswoning in een burgerwoning de bedrijfsvoering van de op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven zou kunnen beperken.
Ten aanzien van het betoog dat de woning op het perceel [locatie 1] ruim twintig jaar wordt bewoond door iemand die niet betrokken is bij een bedrijf en dat op het perceel [locatie 1] geen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden, overweegt de Afdeling dat door gebruik in strijd met het bestemmingsplan geen recht ontstaat op legalisering van dit gebruik. Het bestemmingsplan "Zomerdijk" sluit voorts niet uit dat de woning op het desbetreffende perceel wordt gebruikt door een naastgelegen bedrijf op het bedrijventerrein waarvoor het gebruik van een bedrijfswoning noodzakelijk is.
In de niet nader onderbouwde stelling van [appellant] dat hij ten tijde van de koop van de woning met de toenmalige wethouder overeen zou zijn gekomen dat hij de woning zou kopen als burgerwoning, valt naar het oordeel van de Afdeling voorts geen toezegging te lezen waaraan [appellant] het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat de benodigde planologische medewerking zou worden verleend aan het omzetten van de bedrijfswoning in een burgerwoning. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.
Gelet op al het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat de bedrijven op het omringende bedrijventerrein niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering door de aanwezigheid van een burgerwoning nabij het bedrijventerrein dan aan het belang dat [appellant] heeft bij het omzetten van de functie van de woning in een burgerwoning.
2.3. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Bedrijventerreinen" en de aanduiding "bedrijfswoning" voor het perceel [locatie 1] strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep tegen de vaststelling van het bestemmingsplan "Zomerdijk" is ongegrond.
Het bestemmingsplan "Verruiming geluidzone bedrijventerrein Zwartsluis"
2.4. Het bestemmingsplan "Verruiming geluidzone bedrijventerrein Zwartsluis" beoogt de in 1986 vastgestelde geluidzone voor het industrieterrein Meppelerdiep - Zomerdijk te wijzigen. Met de verruiming aan de zijde van de Zomerdijk is beoogd om de geluidzone af te stemmen op de in het verleden vastgestelde hogere grenswaarden en de geldende milieuvergunningen.
2.5. Het beroep van [appellant] is gericht tegen de vaststelling van het bestemmingsplan "Verruiming geluidzone bedrijventerrein Zwartsluis" voor zover het perceel [locatie 1], waarop zijn woning staat, geen onderdeel hiervan uitmaakt. Hij betoogt dat ten onrechte geen aanduiding "geluidzone - industrie" aan voornoemd perceel is toegekend, nu op dit perceel een burgerwoning staat waardoor het perceel geen deel hoort uit te maken van het gezoneerde industrieterrein.
2.5.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels geldt ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie" de geluidzone van het industrieterrein Meppelerdiep - Zomerdijk zoals bedoeld in artikel 40 van de Wgh.
2.5.2. Ingevolge artikel 40 van de Wgh wordt, indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
2.5.3. Niet in geschil is dat het industrieterrein Meppelerdiep - Zomerdijk een gezoneerd industrieterrein betreft in de zin van de Wgh.
Gelet op hetgeen in 2.2.3. en 2.3. is overwogen, heeft de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Zomerdijk" in redelijkheid de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bedrijfswoning" aan de gronden van het perceel [locatie 1] kunnen toekennen. Dit heeft tot gevolg dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voornoemde perceel deel blijft uitmaken van het gezoneerde industrieterrein. Nu ingevolge artikel 40 van de Wgh een zone het gebied betreft rond het betrokken industrieterrein, heeft de raad terecht geen aanduiding "geluidzone - industrie" aan het perceel [locatie 1] toegekend.
2.5.4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep tegen de vaststelling van het bestemmingsplan "Verruiming geluidzone bedrijventerrein Zwartsluis" is ongegrond.
2.6. Het besluit hogere waarden ziet op woningen gelegen aan de Dikkerstraat, de Koningshof en Zomerdijk. [appellant] richt zich met zijn beroep niet tegen de voor die woningen vastgestelde hogere waarden, maar hij betoogt dat het college ten onrechte geen hogere grenswaarden heeft vastgesteld met betrekking tot zijn woning op het perceel [locatie 1].
[appellant] voert daarbij aan dat zijn woning in het bestemmingsplan "Zomerdijk" ten onrechte is bestemd als bedrijfswoning. Nu het gaat om een burgerwoning, die in de zone van het industrieterrein Meppelerdiep - Zomerdijk ligt, heeft het college volgens hem ten onrechte geen hogere grenswaarde voor zijn woning vastgesteld
2.6.1. Bij het bestreden besluit is voor de woning op het perceel [locatie 1] geen hogere waarde vastgesteld. Het gevolg van het niet vaststellen van een hogere waarde kan zijn dat het bestemmingsplan "Zomerdijk" niet kan worden vastgesteld zonder dat voor deze woning krachtens de Wgh een hogere waarde is vastgesteld. Derhalve diende de vraag of voor de woning van [appellant] een hogere waarde moet worden vastgesteld, aan de orde te komen in het kader van zijn beroep tegen een besluit omtrent het bestemmingsplan "Zomerdijk". Gelet hierop kan de beroepsgrond dat het college ten onrechte heeft nagelaten een hogere waarde vast te stellen geen aanleiding geven voor het oordeel dat de hogere geluidgrenswaarden, die immers voor andere woningen zijn vastgesteld, onjuist zijn. Overigens is er geen aanleiding om voor de woning op het perceel [locatie 1] een hogere waarde vast te stellen, nu deze woning, gelet op hetgeen in 2.5.3. is overwogen, op een gezoneerd industrieterrein ligt.
2.6.2. Het beroep van [appellant] tegen het besluit tot vaststelling van een hogere waarde is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012