ECLI:NL:RVS:2012:BV6505

Raad van State

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107592/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Steegsche Velden-oost en de gevolgen voor de agrarische belangen van de appellant

In deze zaak heeft de Raad van State op 22 februari 2012 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Steegsche Velden-oost" dat op 9 mei 2011 door de raad van de gemeente Best is vastgesteld. De appellant, wonend te Best, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vreest dat de in het plan voorziene woningbouw negatieve gevolgen zal hebben voor zijn agrarische bedrijf. De appellant betoogt dat onvoldoende is onderzocht of de woningen kunnen worden verkocht en dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hij wijst op de nabijheid van de woningen tot zijn bedrijf en vreest voor een waardevermindering van zijn eigendom door mogelijke klachten van toekomstige bewoners over zijn agrarische activiteiten.

De Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het bestemmingsplan voorziet in de bouw van 200 woningen en dat de woningbouw gefaseerd zal plaatsvinden, waarbij pas wordt gebouwd als 80% van de woningen is verkocht. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de woningbehoefte in de regio, zoals vastgelegd in het Regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de raad bij de vaststelling van het plan rekening heeft gehouden met de belangen van de appellant, door de geurcontour vast te stellen op basis van het agrarische bouwblok van de appellant.

Daarnaast heeft de Afdeling overwogen dat de appellant geen concrete uitbreidingsplannen heeft gepresenteerd en dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat de omgevingsvergunning voor zijn bedrijf niet kan worden verleend. De verkeerssituatie op de Hokkelstraat is ook besproken, waarbij de raad heeft gesteld dat de weg de verwachte toename van verkeersbewegingen kan verwerken. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van het plan.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij is vastgesteld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201107592/1/R3.
Datum uitspraak: 22 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Best,
en
de raad van de gemeente Best,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 mei 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Steegsche Velden-oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 11 juli 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2011, waar de raad, vertegenwoordig door mr. J. Crommentuijn en drs. A.J.P. Baudoin, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet bij recht in de bouw van 200 woningen.
2.2. [appellant] voert allereerst aan dat onvoldoende is onderzocht of de in het plan voorziene woningen kunnen worden verkocht omdat onduidelijk is in welke mate hieraan behoefte bestaat.
2.2.1. Volgens de plantoelichting is in het Regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020, dat op 17 december 2009 door de Regioraad van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven is vastgesteld, voor de gemeente Best voorzien in 2636 nieuwe woningen. De in het plan voorziene woningbouw maakt onderdeel uit van dat woningbouwprogramma. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de woningbehoefte onvoldoende is onderzocht. Voorts wordt de woningbouw gefaseerd ontwikkeld, waarbij de woningen pas zullen worden gerealiseerd als 80% verkocht is. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad ervan heeft mogen uitgaan dat voldoende behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen gedurende de planperiode.
Gelet op het voorgaande behoeft het betoog van de raad dat op dit punt artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet aan de vernietiging van het besluit in de weg staat, geen bespreking.
2.3. [appellant], die een agrarisch bedrijf exploiteert op het perceel [locatie], betoogt dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hiertoe voert hij aan dat de in het plan voorziene woningen op een te korte afstand staan van zijn bedrijf. De raad heeft volgens [appellant] bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening gehouden met de belangen van zijn bedrijf, nu hij ten gevolge van het plan in zijn uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt. [appellant] vreest dat de toekomstige eigenaren van de woningen in het plangebied bezwaar zullen maken tegen zijn nog in te dienen aanvraag om een omgevingsvergunning die benodigd is om zijn bedrijf aan te passen aan de vereisten in het kader van dierenwelzijn en milieuwetgeving. [appellant] vreest dan ook voor een waardevermindering van zijn bedrijf.
2.3.1. De raad stelt bij de vaststelling van het plan rekening te hebben gehouden met de belangen van [appellant] door de geurcontour vast te stellen op basis van het agrarische bouwblok van [appellant] dat in het bestemmingsplan "Buitengebied Best 2002" is opgenomen.
2.3.2. Ten aanzien van de uitbreidingsmogelijkheden van [appellant] overweegt de Afdeling dat [appellant] geen concrete plannen tot uitbreiding kenbaar heeft gemaakt ten tijde van de vaststelling van het plan. Voorts acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat ten gevolge van het plan de volgens [appellant] benodigde omgevingsvergunning niet zal kunnen worden verleend. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel van [appellant] betreft, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad in redelijkheid bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de bouw van de woningen worden gediend.
2.4. Voorts stelt [appellant] dat het aantal verkeersbewegingen op de Hokkelstraat ten gevolge van het plan zal toenemen, nu de route via de Hokkelstraat de snelste route is vanuit het plangebied naar het centrum. De Hokkelstraat is volgens [appellant] hierop niet berekend. Nu zijn perceel voor landbouwvoertuigen alleen via de Hokkelstraat bereikbaar is, zal de verkeerstoename volgens [appellant] leiden tot verkeersonveilige situaties.
2.4.1. De raad stelt dat uit de verkeersgegevens van het ten behoeve van het plan uitgevoerde akoestisch onderzoek volgt dat de Hokkelstraat een rustige weg is. Gelet op de in dat geval in het algemeen gehanteerde kencijfer van zes verplaatsingen per dag per woning, is een toename van 1200 verkeersbewegingen per etmaal te verwachten ten gevolge van het plan. Volgens de raad kan de Hokkelstraat de bedoelde hoeveelheid verkeer verwerken. Volgens de raad valt een toename van het verkeer op de Hokkelstraat ter hoogte van het perceel van [appellant] niet te verwachten, omdat het verkeer vanuit het plangebied om het centrum van Best te bereiken het zuidoostelijke deel van de Hokkelstraat, dat uitkomt op de Spoorweglaan, zal gebruiken, terwijl het perceel van [appellant] aan het gedeelte van de Hokkelstraat ligt dat aansluit op de Krimpweg.
Voorts zullen de extra verkeersbewegingen ten gevolge van het plan volgens de raad niet tot verkeersonveilige situaties leiden. Het perceel van [appellant] kan volgens de raad behalve via de Hokkelstraat ook via de Krimpweg worden ontsloten. Verder zal de maximumsnelheid op de Hokkelstraat worden verlaagd van 60 km naar 50 km per uur.
2.4.2. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad dit onderzoek niet bij zijn afweging had mogen betrekken. Gelet hierop bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat de Hokkelstraat niet is berekend op de ten gevolge van het plan te verwachten verkeersbewegingen. De gestelde verkeersonveilige situaties acht de Afdeling evenmin aannemelijk gemaakt.
2.5. [appellant] stelt dat het plan ertoe leidt dat zijn woongenot wordt aangetast. Het rustige karakter van het buitengebied waar [appellant] naast zijn bedrijf woont, zal volgens hem verdwijnen als het plan wordt gerealiseerd.
2.5.1. De woning van [appellant] staat bij zijn agrarische bedrijf. Ten zuid-oosten van zijn woning voorziet het plan in woningbouw. De Afdeling overweegt dat, nog daargelaten dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat, de afstand tussen de woning van [appellant] en de voorziene woningen ongeveer 350 m bedraagt. In verband hiermee is niet aannemelijk dat het uitzicht van [appellant] door de voorziene woningen onevenredig wordt belemmerd.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gemoeid met de bouw van de woningen dan aan het belang van [appellant] bij het behoud van het bestaande uitzicht.
2.6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012
177-653.