201200505/1/A4.
Datum uitspraak: 15 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Jumbo Supermarkten B.V., gevestigd te Veghel,
verzoekster,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 13 december 2011 heeft het college een verzoek van Jumbo om de begunstigingstermijn van een aan haar opgelegde last onder dwangsom te verlengen tot 1 juli 2012, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft Jumbo bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de rechtbank 's-Hertogenbosch ingekomen op 27 december 2011, heeft Jumbo de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is het verzoekschrift ter verdere behandeling doorgezonden naar de Afdeling.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 februari 2012, waar Jumbo, vertegenwoordigd door mr. K.W.H. Albert, advocaat te Boxtel, en door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.A. Toebak en G. van Meurs, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het college Jumbo, onder oplegging van een last onder dwangsom, op grond van artikel 43, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet bodembescherming bevolen binnen zes maanden na verzending van het besluit de resultaten van een volledig nader onderzoek naar het geval van bodemverontreiniging op de locatie Lelielaan 2 te Veghel over te leggen. Aan de opgelegde last is een dwangsom verbonden van € 12.500,00 voor iedere week dat niet aan dit onderzoeksbevel is voldaan, met een maximum van € 125.000,00.
Bij besluit van 4 april 2011 heeft het college op verzoek van Jumbo de begunstigingstermijn met drie maanden verlengd tot 1 december 2011.
2.3. Vooropgesteld zij dat de rechtmatigheid van het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom in deze procedure niet aan de orde kan zijn, nu dit besluit in rechte onaantastbaar is. Thans staat uitsluitend ter beoordeling of het college het verzoek van Jumbo om verlenging van de begunstigingstermijn tot 1 juli 2012 heeft mogen afwijzen.
2.4. Het college heeft het verzoek van Jumbo opgevat als een verzoek om toepassing van artikel 5:34, eerste lid, van de Awb. Volgens het college wordt niet voldaan aan de voorwaarde voor toepassing van deze bepaling dat sprake is van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid om aan de last te voldoen.
2.5. Ingevolge artikel 5:34, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd op verzoek van de overtreder de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.
2.6. Jumbo betoogt dat het voor haar door onvoorziene omstandigheden onmogelijk was om vóór 1 december 2011 aan de last te voldoen. In dit verband voert zij aan dat het lastig was toestemming van derden te verkrijgen om onderzoek op hun terrein uit te voeren, de in het kader van het onderzoek uitgevoerde MIP-sonderingen moesten worden gestaakt omdat werd gestuit op een harde bodemlaag, de verkregen gegevens en grondwatermonsters geen eenduidig verontreinigingsbeeld lieten zien en de omvang van de grondwaterverontreiniging niet strookte met de verwachtingen. Volgens Jumbo heeft zij een nadere termijn tot in ieder geval 1 juli 2012 nodig om alsnog de resultaten van een volledig nader onderzoek te kunnen overleggen.
2.6.1. Het college betwist dat het voor Jumbo onmogelijk was om vóór 1 december 2011 aan de last te voldoen. Dat het lastig was toestemming van derden te verkrijgen en dit enige tijd heeft gekost, betekent volgens het college niet dat het voor Jumbo onmogelijk was om tijdig aan de last te voldoen. Verder had Jumbo volgens het college op het moment dat op de harde bodemlaag werd gestuit, kunnen kiezen voor traditioneel boren met schroefpalen in plaats van MIP-sonderingen. Dat het verontreinigingsbeeld niet eenduidig was en de omvang van de verontreiniging niet strookte met de verwachtingen leidt volgens het college evenmin tot het oordeel dat het niet mogelijk was om vóór 1 december 2011 aan de last te voldoen, nu bodemverontreiniging zelden een eenduidig beeld geeft en de omvang ervan zelden strookt met de verwachtingen. Hierop kon en moest volgens het college tijdens het bodemonderzoek worden geanticipeerd.
Gelet op hetgeen het college naar voren heeft gebracht, is de voorzitter van oordeel dat Jumbo met de door haar aangevoerde omstandigheden niet aannemelijk heeft gemaakt dat het onmogelijk was om vóór 1 december 2011 aan de last te voldoen. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 5:34, eerste lid, van de Awb.
2.7. Jumbo voert aan dat het college in telefonisch contact en e-mailverkeer het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de begunstigingstermijn zou worden verlengd. Jumbo wijst in dit verband op een e-mail van R.A. Toebak van 14 november 2011 waarin Jumbo wordt verzocht om voor het eindigen van de begunstigingstermijn op 1 december 2011 een onderbouwd voorstel voor een gewijzigde begunstigingstermijn te doen.
2.7.1. Ter zitting heeft het college opgemerkt dat door Jumbo in het bedoelde telefonisch contact was medegedeeld dat het bodemonderzoek op dat moment zodanig vergevorderd was dat nog slechts een geringe periode nodig was om te kunnen voldoen aan de last. In dit licht dient de e-mail van 14 november 2011 te worden bezien. Het verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn dat vervolgens door Jumbo werd ingediend, zag echter niet op verlenging met een geringe periode, maar op verlenging met zeven maanden, aldus het college. Aan het bedoelde telefonisch contact en e-mailverkeer heeft Jumbo volgens het college niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat dit verzoek zou worden ingewilligd.
2.7.2. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegde persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. In aanmerking genomen hetgeen hierover ter zitting naar voren is gebracht, is de voorzitter van oordeel dat Jumbo aan het door haar genoemde telefonisch contact en e-mailverkeer niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat een verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn tot 1 juli 2012 zou worden ingewilligd.
2.8. Gelet op het voorgaande, geeft hetgeen Jumbo aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat het college haar verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn tot 1 juli 2012 ten onrechte heeft afgewezen. De voorzitter ziet daarom aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2012