ECLI:NL:RVS:2012:BV6507

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112790/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Recreatiebedrijven Vledderweg 31 en 35

Op 15 februari 2012 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan "Recreatiebedrijven Vledderweg 31 en 35". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Westerveld op 20 september 2011, voorziet in de aanleg van een recreatieterrein met maximaal 52 kampeerplaatsen, 44 stacaravans en 34 chalets. Verzoekers, [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B], hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoeren dat zij belanghebbenden zijn en dat het plan in strijd is met gemeentelijk beleid.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 januari 2012, waar de verzoekers bijgestaan werden door hun advocaat, mr. J. Nijenhuis, en de raad vertegenwoordigd was door J.G. Boer. Tijdens de zitting is besproken dat de woning van verzoeker op een afstand van ongeveer 100 meter van het plangebied staat en dat er zicht is op het plangebied, wat de ontvankelijkheid van het beroep ondersteunt. De raad en de initiatiefnemer van het plan, [partij], hebben betoogd dat verzoeker geen belanghebbende is, omdat zijn woning te ver van het plangebied zou staan.

De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat het beroep van verzoeker niet-ontvankelijk is. Verder heeft de voorzitter de argumenten van verzoeker over de strijdigheid van het plan met gemeentelijk beleid beoordeeld, maar geen aanleiding gezien om te oordelen dat het plan niet zal standhouden in de hoofdzaak. De voorzitter heeft ook de zorgen van verzoeker over de aantasting van zijn woon- en leefklimaat besproken, maar heeft geconcludeerd dat de raad voldoende maatregelen heeft genomen om aan de wettelijke geluidnormen te voldoen.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 februari 2012.

Uitspraak

201112790/2/R4.
Datum uitspraak: 15 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Westerveld (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Westerveld,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Recreatiebedrijven Vledderweg 31 en 35" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2011, beroep ingesteld.
Bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2011, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 januari 2012, waar [verzoeker], bij monde van [verzoeker sub 1B], bijgestaan door mr. J. Nijenhuis, advocaat te Leeuwarden, en de raad, vertegenwoordigd door J.G. Boer, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Tevens is [partij], bijgestaan door mr. R. Sieben, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de aanleg van een recreatieterrein met maximaal 52 kampeerplaatsen, 44 stacaravans en 34 chalets, en een uitbreiding van de thans aanwezige manege op de percelen Vledderweg 31 en 35 te Vledder.
2.3. De raad en [partij], de initiatiefnemer van het plan, stellen zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat [verzoeker] geen belanghebbende bij het plan is. De woning van [verzoeker] staat op een afstand van meer dan 150 m van het grootste deel van het recreatieterrein en vanuit de woning bestaat geen zicht op het plangebied door de aanwezige begroeiing, aldus de raad en [partij].
2.3.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3.2. De woning van [verzoeker] aan de [locatie] te [plaats] staat op een afstand van ongeveer 100 m van het plangebied. Aan deze zijde van het plangebied ligt de ingang van het voorziene recreatieterrein. Ter zitting is verder gebleken dat [verzoeker], anders dan de raad en [partij] hebben gesteld, vanuit zijn woning en zijn tuin zicht heeft op het plangebied. Gelet hierop ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor de verwachting dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [verzoeker] geen belanghebbende bij het besluit tot vaststelling van het plan is.
2.4. [verzoeker] stelt dat het plan is vastgesteld in strijd met het gemeentelijke beleid zoals neergelegd in de Kadernota buitengebied Westerveld van 14 februari 2006 en de ter uitwerking daarvan op 13 mei 2008 vastgestelde Nota van uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied. Daartoe voert [verzoeker] aan dat het plan niet voldoet aan de daarin gestelde randvoorwaarden, waaronder het behoud van de omgevingskwaliteit en compensatie van een eventuele aantasting daarvan. Recreatie is voorts volgens de Kadernota geen kernkwaliteit van het ontginningskolonielandschap, waartoe het plangebied behoort, aldus [verzoeker]. Nu in de omgeving reeds veel gelijksoortige recreatie aanwezig is, is er volgens [verzoeker] ook geen behoefte aan het plan. Ten slotte is in strijd met het beleid de landschappelijke inpassing van het recreatieterrein niet in het plan gewaarborgd.
2.4.1. De voorzitter ziet in het aangevoerde vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat het plan geen stand zal houden in de hoofdzaak op de grond dat het in strijd is met gemeentelijk beleid. In dat verband wordt overwogen dat de Kadernota weliswaar recreatie niet als kernkwaliteit noemt van het ontginningskolonielandschap, maar dat daaruit naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, anders dan [verzoeker] stelt, niet volgt dat ontwikkeling van recreatie binnen dat landschap in strijd moet worden geacht met het beleid. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad zich op het standpunt stelt dat het plangebied volgens de Kadernota ook tot het verwevingsgebied "ontwikkeling landbouw, natuur en recreatie" behoort, waarbinnen deze functies zich gelijkwaardig kunnen ontwikkelen en nieuwe functies kunnen worden toegestaan, mits bestaande functies niet worden aangetast dan wel gecompenseerd. De voorzitter wijst er verder op dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat door een beperking van de omvang van het recreatieterrein en het toekennen van aanduidingen "houtwal" en "houtsingel" ter plaatse van deze landschapselementen rekening is gehouden met de omgevingskwaliteit en de landschappelijke inpassing. De landschappelijke inpassing is naar het oordeel van de voorzitter voldoende gewaarborgd, mede in aanmerking genomen de overeenkomst die de gemeente met de initiatiefnemers hierover heeft gesloten.
De omstandigheid dat in de omgeving reeds verblijfsrecreatie aanwezig is, leidt op voorhand evenmin tot het oordeel dat het plan in strijd is met de Kadernota of de Nota van uitgangspunten.
2.5. [verzoeker] stelt verder dat ingevolge het plan zijn woon- en leefklimaat zal worden aangetast. Behalve geluidoverlast door een toename van het verkeer en het aantal gasten, zal de beleving van de directe omgeving onevenredig worden aangetast, aldus [verzoeker].
2.5.1. De voorzitter overweegt dat geen recht bestaat op een gelijkblijvend uitzicht of onveranderde woon- en leefomgeving. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. In het aangevoerde ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het plan een ontwikkeling mogelijk maakt die zodanige overlast met zich zal brengen dat de raad hieraan in redelijkheid een zwaarder gewicht had moeten toekennen dan aan het belang dat met de realisering van het plan wordt gediend. Daarbij wijst de voorzitter er wat betreft de gevreesde geluidhinder op dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat in het kader van een omgevingsvergunning akoestisch onderzoek is verricht, waarbij stemgeluid is meegenomen en is geconcludeerd dat na realisering van het recreatieterrein aan de wettelijke geluidnormen zal kunnen worden voldaan.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2012
177-715.