201105494/1/A3.
Datum uitspraak: 22 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Wassenaar,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 april 2011 in zaak nr. 10/7539 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar.
Bij besluit van 17 december 2009 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een voorrangsverklaring afgewezen.
Bij besluit van 14 september 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 juni 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.H.J. Korver, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door K. Geels en mr. E.C.M. de Heij, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, onder a, van de Regionale Huisvestingsverordening stadsgewest Haaglanden 2005 (hierna: de Verordening), voor zover thans van belang, verlenen burgemeester en wethouders een voorrangsverklaring aan woningzoekenden die buiten eigen schuld en toedoen in een dusdanige situatie verkeren dat zij binnen drie maanden andere woonruimte behoeven, naar verwachting bij toepassing van de reguliere volgordecriteria niet binnen die termijn andere woonruimte zullen krijgen, en hun betreffende situatie niet op een andere wijze kunnen oplossen.
Ingevolge het eerste lid, onder b, aanhef en onder 1, is van een situatie als bedoeld onder a sprake indien een woonsituatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders door sociale en/of medische omstandigheden zodanig is verstoord, dat levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt dan wel dat één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel en/of lichamelijk belast zijn, dat volledige ontwrichting uit het geheel waar betrokkene deel van uitmaakt optreedt en betrokkene zelf niet in staat is dit op te lossen.
Ingevolge artikel 60, tweede lid, zijn burgemeester en wethouders bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
2.2. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant] niet voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onder b, van de Verordening. Er is sprake van een slechte, maar niet van een levensbedreigende of een levensontwrichtende woonsituatie.
Naar aanleiding van het bezwaar van [appellant] heeft het college bij het besluit op bezwaar de motivering van het primaire besluit aangevuld. Het college heeft gesteld dat de gemeente Wassenaar, anders dan de gemeente Den Haag, geen aanvullende regeling kent om personen die onder het generaal pardon vallen door middel van een voorrangsverklaring aan passende woonruimte te helpen.
2.3. [appellant] betoogt dat hij aan posttraumatische stress lijdt en dat zijn woonsituatie belemmerend is voor zijn herstel en therapie. Deze stelling wordt onderschreven door zijn arts B. Leliefeld. De arts van de GGD onderschrijft volgens [appellant] de slechte staat van de woning. Op basis van deze rapportages zou hij voor een voorrangsverklaring in aanmerking moeten komen.
Verder stelt [appellant] dat de gemeente Den Haag, in afwijking van de Verordening, een voorrangsverklaring afgeeft aan alle personen die onder het generaal pardon vallen. Naar verwachting wordt de Verordening op dit punt ten gunste van deze ex-asielzoekers aangepast. Omdat deze Verordening ook geldt voor de gemeente Wassenaar is er, gelet op het gelijkheidsbeginsel, volgens [appellant] alle reden om hem een voorrangsverklaring te verstrekken en mocht hij er op vertrouwen dat ook aan hem een voorrangsverklaring zou worden verstrekt. Dit geldt destemeer nu hij vele jaren gedwongen in een asielzoekerscentrum heeft gewoond en dus niet op de hoogte kon zijn van het feit dat deze afwijkende regeling uitsluitend voor de gemeente Den Haag geldt.
Ten slotte stelt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de hardheidsclausule niet van toepassing is op zijn situatie.
2.3.1. Ter beoordeling van de aanvraag om een voorrangsverklaring heeft het college advies gevraagd aan 'Salto beweegt mensen'. Uit het advies van 25 november 2009 van de sociaal geneeskundige volgt dat [appellant] geen ziekte heeft die leidt tot woonbeperkingen. Verder concludeert de sociaal deskundige dat zich een ernstig woonprobleem voordoet, maar dat de situatie niet levensbedreigend of levensontwrichtend is. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht geen aanknopingspunten zijn gelegen voor het oordeel dat het college aan de juistheid van de rapportage, en het op grond daarvan uitgebrachte advies van de Toetsingscommissie, had moeten twijfelen. Het college heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 31, eerste lid, onder b, aanhef en onder 1, van de Verordening.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het beleid van de gemeente Den Haag dat een voorrangsverklaring wordt verstrekt aan alle personen die onder het generaal pardon vallen, geen onderdeel uitmaakt van de Verordening. Het college is ook niet gehouden een dergelijk aanvullend beleid te voeren.
Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule van artikel 60, tweede lid, van de Verordening. [appellant] heeft geen omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat de toepassing van de Verordening leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard vergeleken met andere woningzoekenden met woonproblemen.
De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid de gevraagde voorrangsverklaring heeft kunnen weigeren.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012