201112907/2/R1.
Datum uitspraak: 17 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster A] en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te Amsterdam,
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum,
verweerder.
Bij besluit van 18 oktober 2011 heeft het dagelijks bestuur het wijzigingsplan "4e wijziging bestemmingsplan Jordaan 1999" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2011, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 februari 2012, waar [verzoeker] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.A. Bijl, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kesefa V Monumenten B.V., vertegenwoordigd door mr. S. Haak, advocaat te Utrecht, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] richt zich tegen het wijzigingsplan dat voorziet in een hotel met ongeveer 50 kamers op het perceel Elandsgracht 92 in de Jordaan in Amsterdam. Deze kavel loopt door tot aan het achterliggende perceel [locatie], waarvan [verzoeker] eigenaar is.
2.3. Kesefa betoogt dat de beroepsgronden van [verzoeker] in deze procedure buiten beschouwing moeten worden gelaten, omdat hij in zijn beroepschrift niet heeft aangegeven waarom de weerlegging van zijn zienswijze door het dagelijks bestuur in het bestreden besluit onjuist is.
2.3.1. [verzoeker] heeft ter zitting aangegeven waarom de weerlegging van enkele bezwaren in zijn zienswijze in het bestreden besluit onjuist is. Zijn beroepsgronden worden daarom in zoverre niet buiten bespreking gelaten.
2.4. [verzoeker] voert aan dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011 dat de raad van de gemeente Amsterdam heeft vastgesteld op 29 mei 2008 en dat op 16 juni 2008 in werking is getreden. Hiertoe stelt hij dat het plan met andere ontwikkelingen leidt tot een overschrijding van het quotum van 50 hotelkamers in de Jordaan voor de periode 2008 tot 2011.
2.4.1. Doelstelling van het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011 is spreiding van hotels over de binnenstad. Het beleid beoogt dit te bereiken door de aanwijzing van drie voorkeursgebieden in de binnenstad waar hotelontwikkeling is gebonden aan een bovengrens van 1.000 kamers tot 2011. Volgens het beleid is vestiging van hotels buiten de voorkeursgebieden mogelijk, maar niet zonder dat dit ten koste gaat van de spreidingsdoelstelling. Daarom is uitbreiding buiten de voorkeursgebieden gebonden aan een maximumaantal toe te voegen kamers per gebied, zogenoemde quota. De Jordaan ligt buiten de voorkeursgebieden en voor dit gebied geldt een quotum van 50 kamers voor de periode 2008-2011.
2.4.2. Het dagelijks bestuur is aangesloten bij het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011 van de raad. Het stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van strijd met dit beleid. Hiertoe stelt het dat het quotum van 50 hotelkamers in dit geval niet van toepassing is, omdat aan het plan afspraken ten grondslag liggen die zien op het sluiten van een hotel aan de Warmoesstraat 15 en die zijn gericht op de nieuwvestiging van een hotel aan de Elandsgracht 92. Het dagelijks bestuur heeft ter zitting onweersproken verklaard dat deze afspraken dateren van voor de inwerkingtreding van het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat in het beleid staat dat het aantal kamers die vóór inwerkingtreding van het nieuwe hotelbeleid zijn aangevraagd en die volgen uit bestuurlijke toezeggingen niet meetellen voor het gebiedsquotum, kan het standpunt van het dagelijks bestuur dat het quotum van 50 hotelkamers in dit geval niet van toepassing is naar het voorlopige oordeel van de voorzitter worden gevolgd.
2.5. [verzoeker] voert verder aan dat het plan leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat op zijn perceel [locatie] als gevolg van geluidhinder die zal worden veroorzaakt door installaties op het dak van het hotel.
2.5.1. Het bedrijf en de woning op het perceel [locatie] zullen zijn gelegen op enkele meters afstand van het hotel. In de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wordt een richtafstand van 0 m voorgeschreven die vanwege het aspect geluid moet worden aangehouden tussen een hotel en een woning met een ligging in gemengd gebied. Gelet hierop en het stedelijke karakter van de bestaande omgeving, heeft het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse van het perceel [locatie].
2.6. [verzoeker] vreest verder voor een onaanvaardbare verkeersoverlast op de Elandsgracht, in de Lijnbaansstraat alsmede in de steeg die de Elandsgracht met de Lijnbaansstraat verbindt.
2.6.1. In de verkeerskundige onderbouwing van Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs van 16 februari 2011 staat dat geen sprake is van een overmatige verkeersaantrekkende werking. Verder staat in de plantoelichting dat naar verwachting geen relevante verandering zal optreden ten opzichte van het eerdere bedrijfsmatige gebruik en de relatief hoge bestaande verkeersintensiteit op de Elandsgracht. De verwachting is dat het merendeel van de bezoekers van het hotel met het openbaar vervoer zal komen. Hetgeen [verzoeker] betoogt geeft geen aanleiding voor het oordeel dat niet van deze conclusies kan worden uitgegaan. Wat betreft de ter zitting geuite vrees voor een toename van de verkeersdruk in de Lijnbaansstraat en de steeg die de Elandsgracht met de Lijnbaansstraat verbindt, bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan op die plekken leidt tot aanzienlijke verkeersoverlast. Hierbij wordt in aanmerking genomen de onweersproken verklaring van het dagelijks bestuur ter zitting dat de Lijnbaansstraat ter hoogte van het voorziene hotel en voornoemde steeg vanaf de Elandsgracht slechts toegankelijk zijn voor voetgangers. Het betoog dat gemotoriseerd verkeer desalniettemin in de steeg en op de Lijnbaansstraat rijdt, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien dit een kwestie van handhaving is die in deze procedure niet aan de orde kan komen.
2.7. [verzoeker] voert verder aan dat de grens van het wijzigingsplan de grens van de huidige bebouwing aan de zijde van de Lijnbaansstraat ten onrechte overschrijdt.
2.7.1. In het bestemmingsplan "Jordaan 1999" is aan het perceel Elandsgracht 92 de bestemming "Gemengde doeleinden" toegekend alsmede een algemene wijzigingsbevoegdheid voor de vestiging van een hotel. Vaststaat dat de grens van het wijzigingsplan wordt gevormd door de grens van voornoemde bestemming in het bestemmingsplan "Jordaan 1999". Het voorgaande in aanmerking genomen valt naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet in te zien - wat er verder ook zij van het betoog dat de grenzen van de huidige bebouwing en de grenzen van het wijzigingsplan ten onrechte niet overeenkomen - dat de grens van het wijzigingsplan te ruim is gelegd.
2.8. [verzoeker] betoogt dat het plan in strijd is met artikel 2.5.3, eerste lid, van de Bouwverordening Amsterdam 2003.
2.8.1. Met betrekking tot het betoog van Kesefa dat deze beroepsgrond buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat deze eerst in de beroepsfase is aangevoerd, wordt als volgt overwogen. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.
2.8.2. Ingevolge artikel 2.5.3, eerste lid, van de Bouwverordening Amsterdam 2003 moet, indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 10 m is verwijderd van een openbare weg, een verbindingsweg aanwezig zijn tussen die toegang en het openbare wegennet die geschikt is voor verhuis-, vuilnis-, zieken-, en brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer.
2.8.3. De voorzitter is van oordeel dat aannemelijk is dat aan de eisen van de bouwverordening kan worden voldaan, reeds omdat het hotel direct aan de openbare weg zal zijn gelegen.
2.9. [verzoeker] heeft verder bezwaren die zien op de sloop van het huidige gebouw aan de Elandsgracht 92 alsmede het ontbreken van een bouwplan voor het nieuw op te richten gebouw. De voorzitter ziet hierin evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, nu deze bezwaren zien op de verlening van een omgevingsvergunning voor slopen dan wel bouwen en derhalve niet op het hier aan de orde zijnde wijzigingsplan.
2.10. [verzoeker] heeft in het beroepschrift, behalve wat betreft de beroepsgrond die ziet op strijd met de Bouwverordening Amsterdam 2003, verwezen naar de inhoud van zijn zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [verzoeker] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze voor het overige in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.11. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek af te wijzen.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2012