ECLI:NL:RVS:2012:BV6557

Raad van State

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104756/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en ontheffing voor veegvuiluitdraaiplaats in natuurgebied Boxtel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Vereniging voor Natuurbehoud en Milieubeheer in Midden en Noord-Oost Brabant tegen de uitspraak van de rechtbank s'-Hertogenbosch. De rechtbank had eerder het beroep van de vereniging ongegrond verklaard tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel, dat op 1 december 2009 een ontheffing en reguliere bouwvergunning had verleend aan het Waterschap De Dommel voor het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van het plan 'Dommel door Boxtel'. De vereniging betwistte de rechtmatigheid van deze vergunning, met name in verband met de gevolgen voor de natuurwaarden in het gebied.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen. De vereniging voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de waarden in het gebied niet worden versterkt door de bouw van de veegvuiluitdraaiplaats. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de ecologische notitie van Eelerwoude B.V. voldoende onderbouwing biedt voor de conclusie dat de gebiedswaarden worden versterkt. De vereniging had ook een alternatieve locatie aangedragen, maar de Raad van State oordeelde dat deze locatie niet aanmerkelijk minder bezwaren met zich meebracht.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De beslissing van het college om ontheffing te verlenen en de bouwvergunning te verstrekken is daarmee in stand gebleven. De Raad van State heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201104756/1/A1.
Datum uitspraak: 22 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging voor Natuurbehoud en Milieubeheer in Midden en Noord-Oost Brabant het Groene Hart, gevestigd te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel (hierna: de vereniging),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank s’-Hertogenbosch van 11 maart 2011 in zaak nr. 10/2701 in het geding tussen:
de vereniging
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2009 heeft het college ontheffing en reguliere bouwvergunning verleend aan het Waterschap De Dommel voor het uitvoeren van diverse werkzaamheden in verband met traject 2 van het plan "Dommel door Boxtel" op de locatie van de Dommel, ter hoogte van Boxtel-centrum.
Bij besluit van 29 juni 2010 heeft het college het door de vereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 maart 2011, verzonden op 14 maart 2011, heeft de rechtbank het door de vereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 april 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college en het waterschap hebben een verweerschrift ingediend.
Het college, waterschap en de vereniging hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gelijktijdig met zaak nrs.
201104755/1/A1en
201109117/1/A1, ter zitting behandeld op 16 januari 2011, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door B.A.P. van de Staak en H.L.J. Hoppenbrouwers, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het waterschap, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet, voor zover hier van belang, in het bouwen van een veegvuiluitdraaiplaats met damwand.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2006" rust op de gronden waarop de veegvuiluitdraaiplaats is beoogd de bestemming "Natuur".
Ingevolge artikel 8.1, zijn de als zodanig aangewezen gronden, onder meer, bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke, natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden.
Ingevolge artikel 8.2, voor zover hier van belang, mogen op de als natuur bestemde gronden uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de hoogte niet meer dan 1 m mag bedragen.
Ingevolge artikel 35, onderdeel a, aanhef en onder 4, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat andere bouwwerken worden opgericht met een hoogte van niet meer dan 10 m.
Ingevolge artikel 35, onderdeel b, worden de onder a bedoelde vrijstellingen, voor zover hier van belang, slechts verleend, indien:
1. de gebiedswaarden worden versterkt; (…)
Ingevolge artikel 1, onder 48, van de planvoorschriften wordt onder gebiedswaarden verstaan: de vooral landschappelijke waarden van het gebied, zoals die blijken uit de bestemmingsomschrijving, de omschrijvingen van de aangrenzende gebiedsbestemmingen en/of de ecologische waardenkaart (plankaart 7) of cultuurhistorische en archeologische waardenkaart (plankaart 8).
2.3. De beoogde veegvuiluitdraaiplaats is in strijd met artikel 8.1 van de planvoorschriften. Teneinde medewerking aan het bouwplan te kunnen verlenen, heeft het college krachtens artikel 35, onderdeel a, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften ontheffing verleend.
2.4. De vereniging betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen. Zij voert hiertoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat de waarden in het gebied waarop het met de bestemming strijdige bouwwerk is voorzien niet worden versterkt, hetgeen in strijd is met artikel 35, onderdeel b, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften. Zij stelt in dat verband dat de gevolgen voor de gebiedswaarden per perceel dienen te worden bekeken. Verder voert de vereniging aan dat het college de notitie van Eelerwoude B.V. van 2 april 2010 niet aan het besluit ten grondslag mocht leggen nu deze slechts ziet op de waterkwaliteit van de Dommel en niet op de vraag of door het realiseren van de veegvuiluitdraaiplaats de gebiedswaarden ter plaatse van het bouwwerk worden versterkt.
2.4.1. Het betoog dat de gevolgen voor de gebiedswaarden per perceel dienen te worden bekeken faalt gelet op de omschrijving van het begrip gebiedswaarden in artikel 1, onder 48, van de planvoorschriften. Hieruit volgt dat omschrijvingen van aangrenzende gebiedsbestemmingen kunnen worden betrokken bij de beoordeling van de vraag of de gebiedswaarden worden versterkt. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat hieruit niet volgt dat de versterking van de waarden van het gebied zich dient te beperken tot het perceel waarop de bouwwerkzaamheden zijn voorzien.
Eelerwoude B.V. heeft op 2 april 2010 een notitie opgesteld met een ecologisch advies ten aanzien van onder meer onderhavige bouwvergunning. Volgens de notitie verbetert de waterkwaliteit door het gebruik van de veegvuiluitdraaiplaats en wordt vervuiling elders in de beek voorkomen. Hierdoor ontstaat een beter leefmilieu voor flora en fauna in de Dommel. Anderzijds wordt voorkomen dat afval zich ophoopt op andere, meer waardevolle of moeilijk bereikbare locaties in de Dommel. De oorspronkelijke staat van de oever ter plaatse van de veegvuiluitdraaiplaats wordt slechts zeer lokaal negatief beïnvloed. De ecologische waarden in en rond de Dommel in Boxtel worden hersteld en versterkt door het toevoegen van de veegvuiluitdraaiplaats, aldus de notitie. Het college heeft zich onder meer, onder verwijzing naar dit advies, op het standpunt gesteld dat door het gebruik van de veegvuiluitdraaiplaats de gebiedswaarden worden versterkt. Voorts is een veegvuiluitdraaiplaats volgens het college nodig om het profiel van de beek in stand te houden. Het betoog van de vereniging dat de notitie van Eelerwoude B.V. slechts ziet op de waterkwaliteit mist gelet op het voorgaande feitelijke grondslag, nu het advies van Eelerwoude B.V. ingaat op de ecologische gevolgen van het te realiseren bouwplan. De door de vereniging overgelegde ecologische notitie van Jos Rademakers Ecologie en Ontwikkeling van 5 januari 2012 omtrent de veegvuiluitdraaiplaats geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de veegvuiluitdraaiplaats de gebiedswaarden versterkt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het maaien van de vegetatie noodzakelijk is om het profiel van de beek in stand te houden en met de opvang van het maaisel een beter leefmilieu voor de flora en fauna ontstaat. Dat volgens de vereniging de veegvuiluitdraaiplaats een voorziening is ten behoeve van de beheersbaarheid van de beekcultuur betekent niet dat de gebiedswaarden niet worden versterkt door de opvang en verwijdering van het maaisel in de veegvuiluitdraaiplaats.
Het betoog faalt.
2.5. De vereniging betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door de vereniging aangedragen alternatieve locatie voor de veegvuiluitdraaiplaats, waar op dit moment een tijdelijke veegvuiluitdraaiplaats is gerealiseerd, geen alternatief is waartegen aanmerkelijk minder bezwaren zijn. Het college heeft volgens de vereniging de minpunten van het aangedragen alternatief zoals eventuele stank- en verkeersoverlast ten onrechte niet door middel van een onderzoek aangetoond.
2.5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college dient te beslissen omtrent het verlenen van ontheffing aan het project, zoals daarvoor ontheffing is aangevraagd. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. In hetgeen de vereniging heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de locatie nabij het kasteel Stapelen een gelijkwaardig alternatief vormt met aanmerkelijk minder bezwaren. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat deze locatie is gelegen in bewoond gebied waardoor werknemers door dit gebied moeten rijden om het maaisel af te voeren en door het uit de veegvuiluitdraaiplaats gehaalde maaisel stankoverlast kan worden veroorzaakt in het gebied. Voorts is hierbij van belang dat het gebied volgens het college is gelegen in een parkachtige omgeving waar een bijzonder waardevolle houtopstand met monumentale bomen aanwezig is die voor de aanleg van het bouwwerk gekapt zullen moeten worden. De locatie waar het bouwplan is voorzien, is gelegen in een hoek van de rivier waardoor het vuil makkelijker kan worden opgevangen dan met het voorgestelde alternatief het geval is en voldoet volgens het college de huidige tijdelijke voorziening bij het kasteel Stapelen niet als alternatief gelet op de veiligheid ten behoeve van de kraanmachinist.
Het betoog van de vereniging dat de rechtbank ten onrechte zonder nader onderzoek van het college heeft overwogen dat het aangedragen alternatief stank- en verkeersoverlast met zich zal brengen faalt. Op het college rust niet de verplichting nader onderzoek te verrichten, nu het op voorhand duidelijk moet zijn dat verwezenlijking van het voorgedragen alternatief een gelijkwaardig alternatief vormt met aanmerkelijk minder bezwaren.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012
414-700.