ECLI:NL:RVS:2012:BV6579

Raad van State

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106066/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor CO2-reductieproject door de minister van Infrastructuur en Milieu

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Osse Overslag Centrale B.V. (OOC) tegen de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Infrastructuur en Milieu. De aanvraag, ingediend op 18 januari 2007, betrof een subsidie van € 783.200,00 voor het project 'Uitbreiding Op- en overslagfaciliteiten Oss', dat gericht was op CO2-reductie in het verkeer en vervoer. De minister heeft de aanvraag op 10 mei 2007 afgewezen, en dit besluit is later door de rechtbank 's-Hertogenbosch in een uitspraak van 22 april 2011 bevestigd. OOC heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de rechtbank heeft miskend dat de investeringskosten van € 1.955.000,00 additioneel zijn ten opzichte van de gebruikelijke investeringskosten.

De Raad van State overweegt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bestaande situatie binnen het bedrijf van OOC als referentiesituatie moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat OOC geen kosten maakt die in het kader van CO2-reductie additioneel zijn ten opzichte van de gebruikelijke investeringskosten. De Raad bevestigt dat alleen kosten die noodzakelijk zijn om een hoger milieubeschermingsniveau te bereiken voor subsidie in aanmerking komen. Aangezien OOC enkel gebruikelijke investeringskosten maakt voor de uitbreiding van haar bestaande activiteiten, heeft de minister de subsidie terecht geweigerd.

Het hoger beroep van OOC wordt ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201106066/1/A2.
Datum uitspraak: 22 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Osse Overslag Centrale B.V. (hierna: OOC), gevestigd te Oss,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 april 2011 in zaak nr. 10/1097 in het geding tussen:
OOC
en
de minister van Infrastructuur en Milieu (voorheen de minister van Verkeer en Waterstaat; hierna: de minister).
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2007 heeft de minister een aanvraag van OOC om subsidie ingevolge de Subsidieregeling CO2-reductie verkeer en vervoer (hierna: de Regeling) afgewezen.
Bij besluit van 25 februari 2010 heeft de minister het door OOC daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door OOC daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft OOC bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 30 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 juni 2011.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2011, waar OOC, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Minkhorst, advocaat te Nijmegen, vergezeld van [projectmanager] bij OOC, en de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. R.F. Jassies en mr. M.W. Schilperoort, beiden werkzaam bij het Agentschap NL van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van de Regeling, welke inmiddels is vervallen, wordt daarin onder CO2-reductieproject verstaan:
1°. een investeringsproject, inhoudende het aanschaffen of voortbrengen, installeren en in gebruik nemen van technische of andere voorzieningen,
2°. […], of
3°. […]
dat geheel of ten dele gericht is op de vermindering van de aan het verkeer en het vervoer via water, weg of rails aan Nederland toe te rekenen uitstoot van CO2.
Ingevolge die aanhef en onder g wordt daarin onder referentiesituatie verstaan: de door de minister vastgestelde situatie aan de hand waarvan wordt beoordeeld of en in welke mate een project leidt tot een vermindering van de uitstoot van CO2.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, verstrekt de minister op aanvraag subsidie voor het uitvoeren van een CO2-reductieproject dat past binnen een CO2-programma.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, bedraagt de subsidie met inachtneming van het vastgestelde subsidieplafond voor een investeringsproject maximaal 30% bruto van de door de subsidieontvanger gemaakte en betaalde projectkosten, zoals omschreven in artikel 5 en voor zover deze kosten ingevolge het streven naar CO2-reductie additioneel zijn ten opzichte van de gebruikelijke investeringskosten.
Ingevolge het tweede lid wordt het in het eerste lid, onder a, genoemde percentage met maximaal 10% bruto verhoogd indien de subsidieontvanger een kleine of middelgrote onderneming is als bedoeld in de Verordening (EG) 70/2001 van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen.
2.2. OOC exploiteert een op- en overslagfaciliteit, gericht op zogenoemd multimodaal vervoer in de vorm van het overslaan van goederen vanuit een schip naar een vrachtwagen en andersom. Zij heeft op 18 januari 2007 in het kader van de Regeling een subsidie van € 783.200,00 aangevraagd voor het project "Uitbreiding Op- en overslagfaciliteiten Oss" (hierna: het project). Deze aanvraag is bij besluit van 10 mei 2007 afgewezen. Dit besluit is gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 19 juni 2008. Het daartegen ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 17 december 2009 in zaak nr. 08/2731 gegrond verklaard. Bij besluit van 25 februari 2010 heeft de minister wederom beslist op het door OOC tegen het besluit van 10 mei 2007 gemaakte bezwaar en dit opnieuw ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, samengevat en voor zover thans van belang, overwogen dat zij in haar uitspraak van 17 december 2009 niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel heeft gegeven over de vraag of de in die uitspraak genoemde investeringskosten ad € 1.955.000,00 additioneel zijn ten opzichte van de gebruikelijke investeringskosten. In de aangevallen uitspraak is voorts overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bestaande situatie binnen het bedrijf van OOC als referentiesituatie moet worden aangemerkt. Gelet daarop heeft de minister de aanvraag van OOC terecht afgewezen, omdat zij geen kosten maakt die in het kader van het streven naar CO2-reductie additioneel zijn ten opzichte van de gebruikelijke investeringskosten die verband houden met de beoogde uitbreiding van haar al bestaande faciliteit, aldus de rechtbank.
2.3. OOC betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij in de uitspraak van 17 december 2009 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft geoordeeld dat de additionele, voor subsidie in aanmerking komende kosten € 1.955.000,00 bedragen, zodat de minister daar bij besluit van 25 februari 2010 niet op kon terugkomen.
2.3.1. In de uitspraak van 17 december 2009 is, in verband met de in die zaak aan de orde zijnde vraag of de investeringskosten binnen een periode van vijf jaren kunnen worden terugverdiend, geoordeeld dat de minister had moeten uitgaan van een investeringsbedrag van € 1.955.000,00, zijnde de totale projectkosten. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak met juistheid overwogen dat hiermee geen oordeel is gegeven over de vraag of deze kosten additioneel zijn ten opzichte van de gebruikelijke investeringskosten. Zij heeft dan ook op goede gronden geoordeeld dat de uitspraak van 17 december 2009 geen uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel over de additionele kosten inhoudt. Het betoog faalt.
2.4. OOC betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de gangbare praktijk die ontstaat of gecontinueerd wordt als het project geen doorgang vindt, heeft te gelden als referentiesituatie. Zij voert in dat verband aan dat indien het project geen doorgang vindt, de goederen niet zullen worden overgeslagen in schepen maar uitsluitend over de weg zullen worden vervoerd. Daarom moet volgens haar worden uitgegaan van wegvervoer als referentiesituatie. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat OOC geen additionele kosten maakt, aldus OOC.
2.4.1. Uit artikel 4, eerste lid, van de Regeling volgt dat alleen de kosten die ingevolge het streven naar CO2-reductie additioneel zijn ten opzichte van de gebruikelijke investeringskosten voor subsidie in aanmerking komen. Blijkens de toelichting op deze bepaling sluit de Regeling op dit punt aan bij paragraaf 37 van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (Pb EG 2001/C 37/03). Uit de laatste alinea van die paragraaf vloeit voort dat voor subsidie alleen de kosten in aanmerking komen die noodzakelijk zijn om een milieubeschermingsniveau te bereiken dat hoger is dan het niveau dat zonder enige milieusteun door de betrokken onderneming zou worden bereikt. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de minister in dit verband terecht de bestaande situatie binnen het bedrijf van OOC - het overslaan van goederen - als referentiesituatie heeft aangemerkt. Anders dan OOC stelt, heeft de rechtbank noch in de uitspraak van 19 december 2009, noch in enige overweging in de aangevallen uitspraak wegvervoer als referentiesituatie aangemerkt.
Nu het project voorziet in een uitbreiding van de bestaande activiteiten van OOC, die al zijn gericht op multimodaal vervoer, worden door haar alleen de gebruikelijke investeringskosten gemaakt die voor de uitbreiding van het bedrijf noodzakelijk zijn. Zij maakt, ten opzichte van de referentiesituatie, geen extra kosten om CO2-reductie te bereiken. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat OOC voor het project geen voor subsidie in aanmerking komende additionele kosten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Regeling maakt, zodat hij de subsidie om die reden terecht heeft geweigerd.
2.5. Gelet op het vorenoverwogene behoeft hetgeen OOC voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking meer, omdat dit niet kan leiden tot het door haar beoogde doel.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012
18-710.