201108947/1/R2.
Datum uitspraak: 22 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellante sub 2], wonend te [woonplaats], (land),
de raad van de gemeente Arnhem,
verweerder.
Bij besluit van 5 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Schuytgraaf 2011" en het gelijknamige exploitatieplan vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2011, en [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2011, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 14 september 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. A.G.A.M. Meijers en mr. A.A.E.J. Ingenhou, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. K. Baoutou, ter zitting als partij gehoord.
2.1. Het plan voorziet in de aanleg van de woonwijk Schuytgraaf en vervangt het bestemmingsplan "Schuytgraaf 2003". Deze wijk zal bestaan uit onder meer 6100 tot 6900 woningen, alsmede diverse voorzieningen en kantoren in het centrumgebied van de wijk. Het plangebied ligt in het zuidwestelijke deel van Arnhem. De Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) is van toepassing op het plan.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.2. De raad betwist dat [appellant sub 1] als belanghebbende kan worden aangemerkt bij de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Wonen - uit te werken" met de aanduidingen "other: veld 26" en "other: veld 27".
2.3. [appellant sub 1] woont op een afstand van ongeveer 445 meter tot het gebied dat in het plan de bestemming "Wonen - uit te werken" met de aanduiding "other: veld 26" heeft en op een afstand van ongeveer 660 meter tot het gebied dat in het plan de bestemming "Wonen - uit te werken" heeft met de aanduiding "veld: other 27". Niet is gebleken dat hij vanuit zijn woning zicht heeft op de betrokken gronden. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op voornoemde gronden mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om voor desbetreffende plandelen een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts heeft [appellant sub 1] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee moet worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door de vaststelling van voornoemde plandelen wordt geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende. De conclusie is dat [appellant sub 1] geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij de vaststelling van voornoemde plandelen en dat hij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), geen beroep kan instellen.
Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.4. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de vaststelling van het plan, voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen - uit te werken", met de aanduiding "other: veld 23". Hiertoe voert hij allereerst aan dat ten onrechte geen overleg met hem is gevoerd over de uiteindelijke ontwikkeling van de wijk.
2.4.1. De Afdeling overweegt dat uit de Wro noch uit enig ander wettelijk voorschrift volgt dat de raad de verplichting heeft om in een geval als dit individueel overleg te voeren met belanghebbenden. Het betoog faalt.
2.5. [appellant sub 1] voert voorts aan dat het plan leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hij vreest dat zijn privacy vermindert en dat de thans in het gebied aanwezige dieren zullen verdwijnen. [appellant sub 1] wijst er in dit kader op dat zijn woongenot in de afgelopen jaren al ernstig achteruit is gegaan door toedoen van de gemeenten Elst en Arnhem. Tot slot stelt [appellant sub 1] dat het plan leidt tot een waardedaling van zijn woning. Hij wijst er in dit verband op dat door bronbemaling van de wijk Schuytgraaf al scheurvorming aan zijn woning is ontstaan.
2.5.1. De raad stelt dat binnen het plandeel met de bestemming "Wonen - uit te werken" en de aanduiding "other: veld 23" slechts extensieve bebouwing is toegestaan met mogelijkheden voor groen. Ook blijft volgens de raad het zogenoemde fruitbos behouden dat tussen het perceel van [appellant sub 1] en de voorziene woningbouw ligt. Volgens de raad zal dit fruitbos sterk zijn ontwikkeld op het moment dat de binnen het plandeel voorziene woningbouw daadwerkelijk zal worden gerealiseerd. De raad stelt voorts dat voor zover er groen verloren gaat dit zal worden gecompenseerd, zodat het totaal oppervlak aan gronden met natuurwaarden niet vermindert. Tot slot stelt de raad dat het plan voorziet in een samenhangend groen - blauw netwerk van ongeveer 135 hectare dat aansluit op het landschap en de natuur in de omgeving.
2.5.2. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de ontwikkeling van het plandeel met de bestemming "Wonen - uit te werken" met de aanduiding "other: veld 23" leidt tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hiertoe is van belang dat voor de Afdeling niet is komen vast te staan dat de door [appellant sub 1] aangevoerde punten gevolgen zijn die zijn toe te schrijven aan de ontwikkeling van het plandeel met de bestemming "Wonen - uit te werken" met de aanduiding "other: veld 23". Ook wat betreft de gestelde waardedaling van zijn woning heeft [appellant sub 1] niet inzichtelijk gemaakt welk verband bestaat tussen de waardedaling van zijn woning en het plan. Hoewel in het algemeen niet met zekerheid is vast te stellen dat het plan niet leidt tot een waardedaling van de woning bestaat evenwel geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Daarbij komt dat [appellant sub 1] een verzoek om planschade kan indienen bij de raad en zijn vermeende schade in die procedure aan de orde kan stellen. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang bij het realiseren van het plan zwaarder weegt dan het belang van [appellant sub 1] bij behoud van de bestaande situatie. Het betoog faalt.
2.6. In het nadere stuk van 30 december 2011 heeft [appellant sub 1] onder meer aangevoerd dat onvoldoende vaststaat dat het plan financieel uitvoerbaar is. Ook heeft [appellant sub 1] in dit stuk de uitvoerbaarheid betwist van het plandeel waarbinnen het fietspad is voorzien.
2.6.1. Ingevolge artikel 1.6a van de Chw kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
2.6.2. De in het nadere stuk van 30 december 2011 vermelde beroepsgronden zijn na afloop van de beroepstermijn aangevoerd. De Afdeling dient daarom deze beroepsgronden van [appellant sub 1] bij de beoordeling van het plan buiten beschouwing te laten.
2.7. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellante sub 2]
2.9. [appellante sub 2] kan zich niet verenigen met de vaststelling van het exploitatieplan. Zij betoogt dat haar percelen, kadastraal bekend onder de naam […] en […], ten onrechte in het exploitatieplan zijn opgenomen. Hiertoe voert zij in de eerste plaats aan dat zij vanaf haar percelen geen directe toegang heeft tot de voorzieningen zoals genoemd in 2.1 tot en met 2.3 van het exploitatieplan, en dat deze voorzieningen ook niet voor haar percelen zijn bedoeld. Zij acht het dan ook willekeurig dat deze kosten door de raad aan haar worden doorberekend. Voorts wijst [appellante sub 2] erop dat een ambtenaar van de gemeente heeft verklaard dat haar percelen geen deel uitmaken van de ontwikkelingen van de wijk Schuytgraaf.
2.9.1. De raad stelt dat de percelen van [appellante sub 2] onderdeel zijn van Veld 1b omdat zij een ruimtelijke eenheid vormen met de omliggende percelen. Hiervoor is volgens de raad niet van belang dat de percelen van [appellante sub 2] geen toegang hebben tot alle voorzieningen in veld 1b.
2.9.2. De Afdeling begrijpt het beroep van [appellante sub 2] aldus dat dit is gericht tegen de begrenzing van het exploitatieplan. Met de begrenzing van een exploitatieplan wordt immers vastgesteld aan welke percelen binnen het plangebied de kosten van grondexploitatie worden doorberekend als bedoeld in de artikelen 6.2.3 en 6.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Met betrekking tot de begrenzing van exploitatiegebieden is in de memorie van toelichting bij het voorstel van wet voor de wijziging van de Wet ruimtelijke ordening inzake de grondexploitatie (Kamerstukken II 2004/2005, 30 218, nr. 3, p. 17) onder meer het volgende vermeld:
"Het exploitatiegebied dient zo te worden begrensd dat alle onderdelen van de desbetreffende grondexploitatie erin vallen. Onderdelen welke tevens ten dienste staan van andere locaties of anderszins een bovenwijks karakter hebben en die aan de rand van het gebied gelegen zijn, kunnen worden meegenomen in het exploitatiegebied of worden aangemerkt als bovenwijkse elementen. Voor het kostenverhaal maakt dit geen verschil. Een exploitatiegebied kan uit verschillende niet-aaneengesloten delen bestaan, als er planologisch of functioneel maar een duidelijke samenhang is tussen de delen."
2.9.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 mei 2011, met nr.
200904066/1/T1/R1 en 200906800/1/T1/R1) dient gelet op de systematiek van de Wro en voornoemde parlementaire geschiedenis de raad bij de vaststelling van een exploitatieplan het exploitatiegebied zodanig te begrenzen dat planologisch of functioneel een duidelijke samenhang bestaat tussen de delen van het exploitatiegebied, waarop het exploitatieplan ziet. Bij de bepaling van die begrenzing komt de raad beoordelingsvrijheid toe.
2.9.2.2. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er een planologische of functionele samenhang bestaat tussen de percelen van [appellante sub 2] en de overige gronden in het exploitatiegebied. Hiertoe acht de Afdeling van belang dat de percelen van [appellante sub 2] binnen de begrenzing vallen van het plandeel met de bestemming "Wonen - uit te werken" met de aanduiding "other: veld1b" en deze op grond van die bestemming tezamen met de andere percelen worden ontwikkeld voor woningbouw. De raad heeft in dit verband ter zitting toegelicht dat voor de percelen met de bestemming "Wonen - uit te werken" met de aanduiding "other: veld 1b" een stedenbouwkundig geheel wordt nagestreefd in de vorm van ruim opgezette percelen met een landelijke uitstraling. Dat aan [appellante sub 2] concreet is toegezegd dat haar percelen geen deel uitmaken van het exploitatieplan heeft zij niet aannemelijk gemaakt. De raad heeft in dit verband toegelicht dat in de fase voorafgaand aan de vaststelling van het exploitatieplan meer in het algemeen overleggen zijn gevoerd met [appellante sub 2] over de mogelijkheid tot grondruil maar dat tijdens deze overleggen geen toezeggingen zijn gedaan over de relatie tussen haar percelen en het exploitatieplan. Het betoog van [appellante sub 2] dat haar percelen ten onrechte in het exploitatieplan zijn opgenomen faalt dan ook.
2.10. [appellante sub 2] betoogt voorts dat de mogelijkheid van kostenverhaal in het exploitatieplan ten onrechte niet is beperkt, waardoor de raad in strijd met democratische beginselen willekeurig kosten kan doorberekenen.
2.10.1. Wat betreft de uit hoofde van het exploitatieplan te verhalen kosten overweegt de Afdeling dat de kosten die in een exploitatieplan mogen worden opgenomen limitatief zijn vastgelegd in de artikelen 6.2.3 en 6.2.4 van het Bro. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat een verdeling van kosten binnen het exploitatiegebied geschiedt aan de hand van de artikelen 6.18 en 6.19 van de Wro, welke dwingend voorschrijven op welke wijze de per omgevingsvergunning voor bouwen verschuldigde exploitatiebijdrage wordt berekend. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen op dit punt is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat willekeurige doorberekening van kosten aan de orde is. Het betoog faalt.
2.10.2. In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het exploitatieplan is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellante sub 2] tegen het besluit tot vaststelling van het exploitatieplan is ongegrond.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellante sub 2] bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1], voor zover dit is gericht tegen de plandelen met de bestemming "Wonen - uit te werken" met de aanduidingen "other: veld 26" en "other: veld 27", niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1], voor zover ontvankelijk, en het beroep van [appellante sub 2] geheel, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012