ECLI:NL:RVS:2012:BV6583

Raad van State

Datum uitspraak
17 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200357/1/A4, 201200360/1/A4, 201200361/1/A4, 201200362/1/A4 en 201200363/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • F.J. Boonstra
  • J. Quak
  • L. Hoogenstein
  • H. Denters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunningen voor visserijactiviteiten in het IJsselmeer

Op 17 februari 2012 deed de Raad van State uitspraak in een zaak over vergunningen voor visserijactiviteiten in het IJsselmeer. Het college van gedeputeerde staten van Fryslân had op 1 juli 2011 vergunningen verleend aan de Coöperatieve Producentenorganisatie Nederlandse Vissersbond IJsselmeer U.A. en enkele andere belanghebbenden voor het beroepsmatig uitoefenen van visserij in het IJsselmeer tot 1 juli 2012. Sportvisserij Nederland, als verzoekster, maakte bezwaar tegen deze besluiten en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behandelde het verzoek op 3 februari 2012.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de vergunningen aan de andere belanghebbenden waren ingetrokken omdat zij zich hadden aangesloten bij de Vissersbond. De voorzitter oordeelde dat de voorlopige voorzieningsprocedure niet geschikt is voor een diepgaande beoordeling van de gevolgen van de vergunde visserijactiviteiten voor het Natura 2000-gebied IJsselmeer. Sportvisserij Nederland vreesde dat de activiteiten van de Vissersbond onomkeerbare schade zouden toebrengen aan de visstand en de vogelstand in het gebied. De voorzitter benadrukte dat deze zorgen in de bodemprocedure verder beoordeeld moeten worden.

De uitspraak van de voorzitter had een voorlopig karakter en was niet bindend voor de bodemprocedure. De voorzitter concludeerde dat de vraag of een voorlopige voorziening getroffen moest worden met betrekking tot de vergunning van de Vissersbond, zoals deze gold na het besluit van 31 januari 2012, centraal stond. De zaak illustreert de spanningen tussen visserijbelangen en natuurbescherming in het IJsselmeer.

Uitspraak

201200357/1/A4, 201200360/1/A4, 201200361/1/A4, 201200362/1/A4 en 201200363/1/A4.
Datum uitspraak: 17 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vereniging Sportvisserij Nederland, gevestigd te Amersfoort,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 1 juli 2011 heeft het college aan de Coöperatieve Producentenorganisatie Nederlandse Vissersbond IJsselmeer U.A. (hierna: de Vissersbond), [belanghebbende A], [belanghebbende B], [belanghebbende C] en [belanghebbende D] vergunningen als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend voor het beroepsmatig uitoefenen van visserijactiviteiten in het IJsselmeer voor de periode tot 1 juli 2012.
Tegen deze besluiten heeft Sportvisserij Nederland bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2012, heeft Sportvisserij Nederland de voorzitter verzocht om met betrekking tot de besluiten van 1 juli 2011 een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 31 januari 2012 heeft het college beslist op het door Sportvisserij Nederland gemaakte bezwaar.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2012, heeft Sportvisserij Nederland hiertegen beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2012, heeft Sportvisserij Nederland de voorzitter verzocht de verzoeken om een voorlopige voorziening met betrekking tot de besluiten van 1 juli 2011 te behandelen als een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot het besluit van 31 januari 2012.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 februari 2012, waar Sportvisserij Nederland, vertegenwoordigd door mr. F.J. Boonstra, J. Quak en ir. L. Hoogenstein, en het college, vertegenwoordigd door H. Denters, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de Vissersbond, vertegenwoordigd door ing. D.J.T. Berends, en [belanghebbende D], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Zoals ook ter zitting is medegedeeld, worden de oorspronkelijke verzoeken om een voorlopige voorziening met betrekking tot de besluiten van 1 juli 2011 thans behandeld als een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot het inmiddels genomen besluit op bezwaar van 31 januari 2012.
2.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting begrijpt de voorzitter dat de op 1 juli 2011 aan [belanghebbende A], [belanghebbende B], [belanghebbende C] en [belanghebbende D] verleende vergunningen inmiddels zijn ingetrokken omdat zij zijn toegetreden tot de Vissersbond, zodat thans uitsluitend de vraag voorligt of een voorlopige voorziening getroffen dient te worden met betrekking tot de vergunning van de Vissersbond, zoals deze geldt na het besluit van 31 januari 2012.
2.4. Sportvisserij Nederland vreest dat het gebruik van de vergunning door de Vissersbond onomkeerbare gevolgen zal hebben voor het Natura 2000-gebied IJsselmeer. Volgens Sportvisserij Nederland dragen de vergunde visserijactiviteiten bij aan een onverantwoord lage visstand, hetgeen directe gevolgen heeft voor de visetende vogels in het gebied. Ook leiden de vergunde visserijactiviteiten tot onbedoelde bijvangst van watervogels, waardoor de vogelstand nog verder daalt, aldus Sportvisserij Nederland.
2.4.1. De voorzitter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningsprocedure zich niet leent voor een diepgaande beoordeling van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht over de gevolgen van de vergunde visserijactiviteiten voor het Natura 2000-gebied IJsselmeer. Die beoordeling zal plaats moeten vinden in het kader van de bodemprocedure. Voor zover Sportvisserij Nederland vreest dat in de uitspraak in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat zij geen belang meer heeft bij haar beroep, indien de vergunning van de Vissersbond op dat moment is geëxpireerd, overweegt de voorzitter, onder verwijzing naar de uitspraak van 2 maart 2005 in zaak nr.